ECLI:NL:CRVB:2024:2084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24/106 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen WIA-uitkering op basis van gewijzigde gezondheidsklachten

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellant vanaf begin 2022 een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Appellant stelt dat zijn gezondheidsklachten sinds begin 2022 zijn verslechterd, maar het Uwv concludeert dat deze klachten een andere oorzaak hebben dan de klachten die in 2017 zijn beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen toename van beperkingen is vastgesteld die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als in 2017. Appellant had eerder gezondheidsklachten, maar de huidige klachten zijn volgens de verzekeringsartsen van een andere aard, namelijk een meningeoom, en zijn niet toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

24/106 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2023, 23/1103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant vanaf begin 2022 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zijn gezondheidsklachten nu een andere oorzaak hebben dan de gezondheidsklachten die een rol speelden bij de eerdere WIAbeoordeling in 2017 en de beperkingen uit de gezondheidsklachten die hij in 2017 al had niet zijn toegenomen. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant was sinds 1 september 2010 werkzaam als preloader voor gemiddeld 25,79 uur per week. Hij heeft zich op 25 augustus 2015 ziekgemeld met lichamelijke klachten (knie, rug, benen en CTS).
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant per einde wachttijd, 22 augustus 2017, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het daartegen gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep daartegen is door de rechtbank bij uitspraak van 24 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard (SHE 17/3494) en het daartegen door appellant gedane verzet heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 oktober 2018 (SHE 17/3494V).
1.3.
Vervolgens heeft appellant zich per 1 december 2018 vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziekgemeld. Het Uwv heeft geweigerd appellant per die datum in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 januari 2021 (SHE 19/1853). Die uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Raad bij uitspraak van 12 juli 2023. [1]
1.4.
Op 26 juni 2019 heeft appellant zich weer ziekgemeld. Het Uwv heeft hem een ZWuitkering toegekend per 2 september 2019. De ZW-uitkering is vervolgens per 20 september 2019 beëindigd. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 5 november 2020 (SHE 20/302). Die uitspraak is in hoger beroep eveneens bevestigd bij de onder 1.3. genoemde uitspraak van de Raad.
1.5.
Appellant heeft zich op 12 augustus 2022 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Appellant heeft daarbij gesteld dat zijn gezondheidssituatie sinds begin 2022 is verslechterd, en wel met name zijn fysieke klachten.
1.6.
Op 1 november 2022 is appellant op spreekuur gezien door een verzekeringsarts. Volgens deze arts was sprake van een nieuwe en andere ziekteoorzaak, namelijk een meningeoom, waardoor appellant klachten van de visus links had en waarbij na behandeling daarvan sprake is gebleven van hoofdpijnklachten.
1.7.
Bij besluit van 11 november 2022 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant vanaf begin 2022 een WIA-uitkering toe te kennen omdat appellant nu andere gezondheidsklachten heeft dan bij de eerdere WIA-beoordeling.
1.8.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 november 2022 heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2023 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2023 ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft geen reden gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Zorgvuldigheid en volledigheid onderzoek
2.2.
De rechtbank heeft het onderzoek zorgvuldig en volledig geacht. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, heeft appellant op spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht en heeft kennis genomen van een door appellant naar dit spreekuur meegenomen behandelformulier van 15 augustus 2022 van een neurochirurg van het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossieronderzoek verricht en kennisgenomen van de in bezwaar overgelegde medische informatie.
Inhoudelijke beoordeling
2.3.
Het Uwv was ermee bekend dat bij appellant al langere tijd sprake is van diverse lichamelijke en psychische klachten. De primaire verzekeringsarts heeft in haar rapport van 1 november 2022 beschreven dat bij de eerdere WIA-beoordeling in 2017 sprake was van rugpijn, hielspoor, gonartrose en psychische klachten waarvoor beperkingen zijn aangenomen. Ook waren er handklachten na een operatie aan CTS, waarvoor geen beperkingen werden aangenomen. Deze arts heeft de beperkingen van appellant per begin 2022 vergeleken met de bij de eerdere WIA-beoordeling vastgestelde beperkingen. Zij heeft vastgesteld dat bij haar onderzoek ook sprake was van visusklachten als gevolg van een meningeoom en dat de overige problematiek nog ongewijzigd aan de orde was. De door appellant gestelde toegenomen psychische klachten door het overlijden van zijn moeder heeft zij aangemerkt als een normale (rouw)reactie. Verder was geen sprake van decompensatie of depressie en heeft appellant zich ook niet ziekgemeld voor zijn werk. Deze arts heeft geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe en andere ziekteoorzaak en dat er geen sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie onderschreven.
2.4.
Volgens de rechtbank heeft appellant geen (nieuwe) medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. Niet gebleken is dat de tranende ogen waar appellant in 2017 last van had een symptoom waren van de later ontdekte tumor. Weliswaar blijkt uit een brief van de oogarts van 4 december 2017 dat appellant zich destijds inderdaad bij deze arts heeft gemeld vanwege pijn aan beide ogen en tranende ogen, maar daaruit blijkt niet dat dit werd veroorzaakt door de tumor die later is ontdekt. In de brief van 4 december 2017 wordt door de oogarts juist een andere diagnose gesteld, namelijk MGD. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat de later ontdekte tumor geen ziekteoorzaak is die zich ten tijde van de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (al) voordeed.
2.5.
De enkele algemene stelling van appellant dat de artrose waar hij aan lijdt een progressieve aandoening is, heeft de rechtbank niet doen twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen dat de beperkingen daaruit sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen. De primaire verzekeringsarts heeft op basis van lichamelijk onderzoek geconcludeerd dat op fysiek vlak, voor zover sprake is van eenzelfde ziekteoorzaak, geen sprake is van een toename van beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie voldoende onderbouwd onderschreven.
2.6.
Wat betreft de gestelde toegenomen psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gewezen op het door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur van 1 november 2022 verrichte psychisch onderzoek. Daaruit blijkt dat in vergelijking met de psychische gezondheidstoestand van appellant tijdens de eerdere WIA-beoordeling, geen sprake is van een toename van de mentale beperkingen. De stemming van appellant imponeerde tijdens het spreekuur namelijk normaal en er was geen sprake van een decompensatietoestand of depressief beeld. Aan de brief van psychotherapeut C. Opmeer van 21 december 2019, waarin onder andere is benoemd dat appellant aan een depressieve stoornis lijdt, heeft de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend omdat die informatie niet ziet op de gezondheidstoestand van appellant begin 2022.
2.7.
De grond van appellant dat het Uwv bij de beoordeling niet alleen had moeten kijken naar zijn medische situatie aan het begin van 2022, maar ook had moeten beoordelen of hij ergens tussen de eerdere beoordeling en begin 2022 meer beperkingen heeft gekregen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak, heeft de rechtbank verworpen. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht onderzoek verricht op basis van de melding van appellant dat zijn gezondheidstoestand begin 2022 is verslechterd.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen op heldere en logische wijze uiteengezet waarom bij appellant geen sprake is geweest van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak als bij de eerdere WIA-beoordeling.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn toegenomen klachten wel voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak en dat de beperkingen uit zijn klachten die hij had tijdens de eerdere WIA-beoordeling zijn toegenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld, niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. Het Uwv heeft vastgehouden aan het eerder ingenomen standpunt en de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant vanaf begin 2022 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat de gezondheidsklachten die hij vanaf die tijd heeft een andere oorzaak hebben dan de gezondheidsklachten die een rol speelden bij de eerdere WIA-beoordeling in 2017 en de beperkingen uit die wel voortvloeien uit dezelfde oorzaken als in 2017 aan de orde waren niet zijn toegenomen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Reith

Voetnoten

1.CRvB 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1350.