ECLI:NL:CRVB:2024:2062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
24/267 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan objectieve medische gegevens

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1980, heeft op 5 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat hij geen informatie had overgelegd. Na een tweede aanvraag op 18 februari 2021, zonder relevante informatie, concludeerde het Uwv dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om te beoordelen of appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar vernietigde alleen het gedeelte over de kosten in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen in de Wajong-relevante periode niet kon worden vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen deskundige had benoemd en dat de door appellant ingebrachte informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef, zonder recht op schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

24/267 WAJONG
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 december 2023, 21/3421 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 1998 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en in de periode van vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen. Daarom was hij jonggehandicapte. De Raad volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld, een nader stuk ingediend en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Voor appellant is mr. Gans verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1980. Hij heeft op 5 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft deze aanvraag met een besluit van 9 december 2020 buiten behandeling gesteld, omdat appellant geen informatie had overgelegd.
1.2.
Op 18 februari 2021 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajonguitkering. Ook bij deze aanvraag is geen informatie gevoegd. In een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport is vervolgens geconcludeerd dat er onvoldoende objectieve medische gegevens voorhanden zijn. Daarom kan niet worden beoordeeld of op de achttiende verjaardag van appellant en in de vijf jaren daarna sprake was van ziekte of gebrek. Met een besluit van 16 april 2021 heeft het Uwv vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3.
Bij besluit van 15 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de afwijzing van de kosten in bezwaar betreft. De rechtbank heeft zelf voorzien door de kosten in bezwaar toe te kennen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank vond dat het Uwv ten onrechte geen vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten heeft toegekend. De aanvraag is bij het besluit van 16 april 2021 buiten behandeling gesteld en met het bestreden besluit heeft het Uwv alsnog beslist op de aanvraag. Daardoor heeft het Uwv het besluit van 16 april 2021 herroepen.
2.2.
De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in de stelling dat de aanvraag van 18 februari 2021 had moeten worden opgepakt als een verzoek om terug te komen van het besluit van
9 december 2020. Aan het besluit van 9 december 2020 ligt geen inhoudelijke beoordeling ten grondslag, omdat de aanvraag van 5 oktober 2020 in dat besluit buiten behandeling is gesteld. Dit is geen geheel of gedeeltelijke afwijzing als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waardoor de aanvraag van 18 februari 2021 geen herhaalde aanvraag is.
2.3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen in de Wajong-relevante periode niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is. De aanvraag van appellant van 18 februari 2021 is een laattijdige aanvraag waarbij appellant geen relevante medische informatie heeft ingebracht die ziet op de beoordelingsperiode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het achttiende jaar en de periode van vijf jaar daarna beoordeeld. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat in deze periode van [geboortedatum] 1998 tot [geboortedatum] 2003 niet is vast te stellen dat appellant geen arbeidsvermogen had. Er zijn namelijk geen objectiveerbare medische gegevens beschikbaar uit deze periode. De eerste informatie dateert van 2002 en betreft alleen maar een doorverwijzing naar het Riagg. Uit de informatie van de Rooyse Wissel van 26 oktober 2021 blijkt dat er nog geen classificerende diagnostiek heeft plaatsgevonden. Uit de informatie van de Rooyse Wissel van 17 december 2021 blijkt dat er sprake zou kunnen zijn van persoonlijkheidsproblematiek, maar dat de verkregen informatie te beperkt is om daar een uitspraak over te doen. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de beschikbare informatie, ook als die in onderling verband en samenhang wordt bezien, er onvoldoende gegevens zijn op basis waarvan de precieze aard en ernst van het medisch beeld en de mate van de beperkingen in de beoordelingsperiode kan worden vastgesteld. Dat appellant geen vervolgopleiding heeft genoten, nooit heeft gewerkt en in de relevante periode (1998 tot 2003) veelvuldig gedetineerd is geweest, maakt niet dat er geen arbeidsvermogen was. Er zijn immers over deze periode geen (medische) gegevens. Daarbij heeft appellant ter zitting aangegeven dat hij zich in het verleden ook niet heeft laten behandelen. Het ontbreken van medische gegevens komt bij een laattijdige aanvraag voor rekening en risico van appellant.
2.4.
Omdat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er in de Wajong-relevante periode niet kan worden vastgesteld of sprake is van beperkingen en van het ontbreken van arbeidsvermogen, is niet relevant of de situatie thans duurzaam is. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv de aanvraag van 18 februari 2021 ten onrechte niet heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 december 2020.
3.2.
Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de Wajong-aanvraag heeft afgewezen, omdat hij heeft aangetoond dat hij beperkingen en geen arbeidsvermogen had in de Wajong-relevante periode. De door appellant ingebrachte informatie komt niet uit die periode, maar daaruit kan wel worden afgeleid hoe het toen met appellant ging en dat hij toen al duurzaam geen arbeidsvermogen had. Appellant is ondanks behandeling nooit in staat geweest om normaal te functioneren. Er was sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Appellant is ook met begeleiding niet zelfredzaam. Appellant heeft een lichte verstandelijke beperking en een agressieregulatie stoornis. Dat was ook al zo op het achttiende jaar en in de vijf jaren daarna. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de beperkingen zijn verslechterd, staat vast dat er forse beperkingen waren op zijn achttiende.
3.3.
Het Uwv heeft ten onrechte de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet beoordeeld. De behandeling van appellant kan zijn belastbaarheid niet verbeteren en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het concrete resultaat van de behandeling niet gemotiveerd.
3.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte, en niet gemotiveerd heeft afgezien van het benoemen van een deskundige.
3.5.
Tot slot heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de schade bestaande uit wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.6.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit voor zover dat ziet op de geweigerde Wajong-uitkering, in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de periode [geboortedatum] 1998 tot [geboortedatum] 2003
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als hij op zijn achttiende verjaardag of, kort gezegd tijdens studie, duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op zijn achttiende verjaardag of tijdens studie beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat moet dan wel voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen ondervond op zijn achttiende verjaardag of tijdens studie.
4.4.
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient naar vaste rechtspraak naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong beoordeeld te worden of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. [1]
4.5.
In geschil is of het Uwv terecht heeft aangenomen dat niet objectief kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de voor hem geldende Wajong-relevante periode (van [geboortedatum] 1998 tot [geboortedatum] 2003).
4.6.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit over de geweigerde Wajong-uitkering. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie leidt niet tot een ander oordeel. Appellant heeft in hoger beroep een rapport van een psycholoog van 4 juni 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat appellant zwakbegaafd is. De verzekeringsarts heeft daarover opgemerkt dat die informatie niet nieuw is, al eerder bij de besluitvorming is betrokken en dat die informatie onvoldoende zegt over het functioneren en de belastbaarheid van appellant in de periode 1998 tot 2003. De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin.
4.8.
De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat het ontbreken van arbeidsvermogen in de periode 1998 tot 2003 niet is vast te stellen.
Verzoek om terug te komen van het besluit de eerste aanvraag buiten behandeling te laten
4.9.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat niet objectief kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de voor hem geldende Wajong-relevante periode (van [geboortedatum] 1998 tot [geboortedatum] 2003). De beroepsgrond dat het Uwv de aanvraag van 18 februari 2021 had moeten aanmerken als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 december 2020 behoeft daarom geen bespreking. Zelfs als het Uwv was teruggekomen van het besluit van 9 december 2020 en de aanvraag van 5 oktober 2020 opnieuw had beoordeeld, dan had dat niet kunnen leiden tot een Wajong-uitkering voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Er is geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) F. Sporrel

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.