Uitspraak
15 november 2023, 22/1109 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 19 mei 2021 door het Uwv. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten en dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kan verdienen, waardoor de uitkering terecht is beëindigd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 september 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Y. Seyran, en het Uwv door E.M.C. Beijen.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en heeft een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten, en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de ZW-uitkering beëindigd kan worden.
De Raad heeft ook overwogen dat het Uwv niet verplicht was om aanvullende medische informatie op te vragen bij de cardioloog van appellant, aangezien er geen aanwijzingen waren dat de (verzekerings)artsen belangrijke informatie hebben gemist. De beroepsgrond van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, wordt verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de beëindiging van de ZW-uitkering per 19 mei 2021 in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.