ECLI:NL:CRVB:2024:2057

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23/2590 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door appellante

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Güngörmez, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken nadat het Uwv op 4 juli 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de bezwaarfase geen kostenvergoeding had aangevraagd, waardoor er geen grond was voor vergoeding van die kosten. De proceskosten in hoger beroep werden begroot op € 875,-. Daarnaast heeft appellante kosten gemaakt voor een medisch onderzoek in Maastricht, waarvan een deel voor vergoeding in aanmerking kwam. De totale proceskosten die het Uwv moest vergoeden, inclusief griffierechten, bedroegen € 1.030,85. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2024.

Uitspraak

23/2590 WIA
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2023, 21/2548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Güngörmez, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 4 juli 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 17 juli 2024 heeft mr. Güngörmez namens appellante het hoger beroep ingetrokken en aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb staat dat het bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Dat geldt op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb ook in hoger beroep.
Appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 juli 2024 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure en van het beroep en het hoger beroep.
Kosten in bezwaar
Appellante heeft in de bezwaarfase niet gevraagd om een vergoeding van kosten in bezwaar. Voor een vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar bestaat daarom geen grond. Overigens heeft appellante in bezwaar zelf geprocedeerd en is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in bezwaar.
Proceskosten in beroep
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak een proceskostenveroordeling in beroep uitgesproken.
Proceskosten in hoger beroep
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Appellante heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met een op haar verzoek verricht medisch onderzoek in Maastricht heeft moeten maken. Dat onderzoek heeft geresulteerd in het deskundigenverslag van 18 maart 2024. Dat verslag was voor het Uwv aanleiding voor het wijzigingsbesluit van 4 juli 2024 en het alsnog toekennen van een IVA-uitkering aan appellante vanaf 19 september 2020.
Deze kosten bestaan volgens appellante uit de verblijfkosten van appellante en haar partner in een hotel in Maastricht van € 121,30 en de kosten van zittend ziekenvervoer van € 118,- dat onder het eigen risico van haar verzekering bij A.S.R. valt.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb kan een kostenveroordeling alleen betrekking hebben op reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende. De verblijfkosten van de partner van appellante komen dan ook niet voor een vergoeding in aanmerking.
De door appellante gevraagde verblijfkosten komen op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb en artikel 11 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 37,85, met inbegrip van overnachting.
Op grond van artikel 11 van het Bts wordt een vergoeding voor het gebruik van een bijzonder middel van vervoer berekend naar de werkelijke kosten, als dat gebruik noodzakelijk is uit hoofde van leeftijd, ziekte of gebreken. Het Uwv heeft deze kosten van het vervoer niet betwist. Het bedrag van € 118,- komt voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek om vergoeding van verletkosten van de partner van appellante (in totaal € 496,85) wordt afgewezen. In artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb is bepaald dat een kostenveroordeling alleen betrekking kan hebben op verletkosten van een partij of belanghebbende. De partner van appellante is geen partij of belanghebbende in dit geschil. Zijn verletkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De totale door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen daarmee € 1.030,85.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank al bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep moet vergoeden. Het Uwv dient ook het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.030,85;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S. Pouw