ECLI:NL:CRVB:2024:2054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant per 17 januari 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant betwist de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de medische beoordeling van het Uwv en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Appellant heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die aantoont dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het behoud van zijn ZW-uitkering, omdat hij in staat is om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in de geselecteerde functies. De Raad wijst ook de verzoeken van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.