ECLI:NL:CRVB:2024:202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/2036 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren in 1960, heeft verschillende aandoeningen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Rogplus, het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, had haar eerder een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt, maar heeft deze per 15 juli 2020 beëindigd. In plaats daarvan is appellante voor een beperkte periode in aanmerking gebracht voor een algemene voorziening schoon huis, met een maximum van 105 uur per kalenderjaar.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van Rogplus niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang zou hebben. Dit oordeel is door de Raad bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep niet duidelijk gemaakt wat haar belang is bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De Raad heeft overwogen dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellante geen gebruik heeft gemaakt van de algemene voorziening en geen kosten heeft gedeclareerd, is er geen procesbelang aanwezig.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier.

Uitspraak

22/2036 WMO15
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022, 21/3157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (Rogplus)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld. Rogplus heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 december 2023. Appellante is niet verschenen. Rogplus heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Doran.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1960, is bekend met verschillende aandoeningen die haar belemmeren bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft Rogplus aan appellante een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt, laatstelijk over de periode 1 december 2018 tot en met 31 december 2020.
1.2.
Bij besluit van 28 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit), heeft Rogplus op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de verstrekte maatwerkvoorziening met ingang van 15 juli 2020 beëindigd en appellante voor de periode 15 juli 2020 tot en met 22 oktober 2020 in aanmerking gebracht voor de algemene voorziening schoon huis, met een maximale omvang van 105 uur per kalenderjaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Appellante heeft van de algemene voorziening schoon huis geen gebruik gemaakt. Ook heeft appellante over de periode 15 juli 2020 tot en met 22 oktober 2020 geen kosten gedeclareerd bij de Sociale verzekeringsbank of geprobeerd te declareren. Appellante heeft in bezwaar niet verzocht om een kostenvergoeding. Zij heeft ook niet gesteld schade te hebben geleden en dat is ook niet aannemelijk geworden. Het procesbelang van appellante kan ook niet zijn gelegen in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij een toekomstige aanvraag. Appellante heeft weliswaar een nieuwe melding gedaan, maar deze niet voortgezet. Een nieuwe melding in de toekomst blijft een toekomstige onzekere gebeurtenis.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit onjuist is.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep niet aangevoerd wat haar belang is bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Daardoor heeft zij ook niet duidelijk gemaakt waarom het oordeel van de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is onjuist zou zijn. De Raad onderschrijft dat oordeel en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) L.C. van Bentum