ECLI:NL:CRVB:2024:202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren in 1960, heeft verschillende aandoeningen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Rogplus, het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, had haar eerder een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt, maar heeft deze per 15 juli 2020 beëindigd. In plaats daarvan is appellante voor een beperkte periode in aanmerking gebracht voor een algemene voorziening schoon huis, met een maximum van 105 uur per kalenderjaar.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van Rogplus niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang zou hebben. Dit oordeel is door de Raad bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep niet duidelijk gemaakt wat haar belang is bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De Raad heeft overwogen dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellante geen gebruik heeft gemaakt van de algemene voorziening en geen kosten heeft gedeclareerd, is er geen procesbelang aanwezig.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier.