ECLI:NL:CRVB:2024:2002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24/38 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 2003, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, geen arbeidsvermogen had. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante wel degelijk over arbeidsvermogen beschikte, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante op de relevante datum arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante niet voldeed aan de criteria voor een jonggehandicapte. De Raad benadrukte dat de noodzaak voor permanente begeleiding niet in de weg staat aan het hebben van arbeidsvermogen, en dat appellante in staat was om taken uit te voeren, ook al had zij begeleiding nodig. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/38 WAJONG
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 december 2023, 23/2033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar is geworden (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Voor appellante is mr. Oosterhuis-Putter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft met een door het Uwv op 27 juli 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante het deletiesyndroom 16p11.2 heeft, slecht slaapt en gedragsproblemen, afwijkende contacten en rugpijn heeft. Bij de aanvraag is een rapport/schooladvies gevoegd van de schoolpsycholoog en GZ-psycholoog en informatie van de neuroloog en klinisch geneticus. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 2 juni 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Met een besluit van 3 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat hij het dossier heeft bestudeerd en eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden heeft beargumenteerd hoe de medische beoordeling tot stand is gekomen. Met de rug- en bekkenklachten van appellante is kenbaar rekening gehouden. De prognose dat er in principe een goede kans is op aanzienlijk herstel, zoals vermeld in de brief van Spine & Joint Centre van 25 november 2022 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. Appellante heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of die duiden op beperkingen die verder gaan dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat de verzekeringsartsen bij het beoordelen van het arbeidsvermogen onvoldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante. De omstandigheid dat appellante permanente begeleiding nodig heeft, is kenbaar in de besluitvorming meegewogen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] , overwogen dat het feit dat de werkzaamheden, al dan niet in een beschutte werkomgeving, worden verricht met behulp van permanent toezicht of intensieve begeleiding, niet in de weg staat aan het hebben van arbeidsvermogen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 april 2022. Anders dan appellante was de betrokkene in die zaak wel belastbaar voor tenminste vier uur per dag, beschikte zij over basale werknemerswerkvaardigheden en was zij in staat om zelfstandig te reizen. Appellante heeft hierbij haar standpunt gehandhaafd dat zij op alle leefgebieden disfunctioneert: wonen, werken/school en sociale en persoonlijke omgang met anderen. Dit zal niet verbeteren in de toekomst. Daarom is er volgens appellante sprake van het volledig ontbreken van arbeidsvermogen en heeft zij recht op een Wajonguitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante toen over basale werknemersvaardigheden beschikte en in staat was om ten minste één uur aaneengesloten te werken.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de gronden van appellante afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen. Hieraan wordt naar aanleiding van wat in hoger beroep en ter zitting is besproken het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep vooral benadrukt dat onvoldoende rekening is gehouden met de noodzaak tot permanente begeleiding. Appellante heeft hierbij gewezen op haar lage IQ, haar manier van communiceren en mogelijk autisme. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het vaste rechtspraak van de Raad dat de noodzaak van permanent toezicht en intensieve begeleiding niet in de weg staat aan het aannemen van arbeidsvermogen. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de door appellante genoemde omstandigheden in hun rapporten meegewogen en hebben hiervoor ook beperkingen aanwezig geacht. Deze artsen hebben ruime psychische en fysieke beperkingen aangegeven, waaronder ook begeleiding. Zij hebben ook in de beoordeling betrokken dat appellante heeft aangetoond dat zij onderwijs heeft kunnen volgen en heeft kunnen afronden. Hiermee heeft appellante laten zien taken te kunnen volgen, afronden en afspraken na te komen. Dat zij hierbij hulp nodig heeft is onderkend. Geconcludeerd is dat appellante voldoet aan de criteria voor een indicatie beschut werk. Appellante heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden of dat zij niet in staat is om ten minste één uur aaneengesloten te werken.
4.5.
Verder heeft de primaire arbeidsdeskundige in zijn rapport van 2 juni 2022 beschreven dat appellante een begripvolle werkomgeving nodig heeft waar continu een begeleider aanwezig is die specifieke kennis en vaardigheden heeft en bekend is met de ervaren belemmeringen van appellante. Appellante loopt zeer geregeld vast in het werk en moet dan door de begeleider op het goede spoor gezet worden. Deze dient dan ook bij voorkeur in de nabijheid aanwezig te zijn en dient begripvol en geduldig zijn. De begeleiding is voor langere tijd en meerdere keren per dag nodig. Anders dan appellante ter zitting heeft aangevoerd, heeft de arbeidsdeskundige hierbij vervolgens gemotiveerd toegelicht dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden, aangezien zij opdrachten kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en ook afspraken kan nakomen. Hierbij is toegelicht dat appellante dit heeft aangetoond bij het volgen van haar opleiding. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat appellante de taak “Plaatsen van onderdelen op printplaat” kan uitvoeren, omdat het zeer gestructureerd werk is met een afgebakende taak en een grote mate van routine, waarbij geen sprake is van contact met derden en ook samenwerking met collega’s nauwelijks aan de orde is zodat het communicatieve aspect in het werk geen issue is. Verder heeft hij vastgesteld dat bij deze taak onder leiding van een leidinggevende wordt gewerkt die op de werkvloer aanwezig is en waar appellante op kan terugvallen. Niet gebleken is dat bij deze taak niet wordt voldaan aan de begeleidingsbehoefte van appellante zoals hiervoor beschreven.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:898.