ECLI:NL:CRVB:2024:2000
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake wettelijke rente over nabetaalde ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv, waarbij hem geen ziekengeld werd toegekend omdat zijn werkgever een loondoorbetalingsverplichting had. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant gegrond werd verklaard, heeft het Uwv op 17 november 2023 een nieuw besluit genomen, waarin het appellant alsnog recht gaf op wettelijke rente over de nabetaalde ZW-uitkering. Appellant heeft echter het hoger beroep gehandhaafd, waarbij hij ook schadevergoeding vroeg wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM.
De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het oorspronkelijke besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure niet is overschreden, aangezien de behandeling van het bezwaar en beroep binnen de gestelde termijnen is gebleven. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 875,- en het griffierecht van € 136,- te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de toepassing van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures. De Raad heeft ook aangegeven dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven voor een hogere wegingsfactor in de proceskostenvergoeding.