Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat hij arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft appellant zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. ing. J.G. van Ek, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van de Graaf. De Raad heeft het onderzoek geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een nieuw rapport van ‘s Heeren Loo te overleggen. Dit rapport leidde echter niet tot een ander oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per [geboortedatum] 2020 arbeidsvermogen had, en dat de rechtbank de eerdere beslissing van het Uwv terecht in stand had gelaten.
De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat hij in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De argumenten van appellant, waaronder de noodzaak van begeleiding en de beperkingen in zijn functioneren, zijn door de Raad niet overtuigend bevonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.