ECLI:NL:CRVB:2024:1990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
22/2686 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat hij arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft appellant zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. ing. J.G. van Ek, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van de Graaf. De Raad heeft het onderzoek geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een nieuw rapport van ‘s Heeren Loo te overleggen. Dit rapport leidde echter niet tot een ander oordeel. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per [geboortedatum] 2020 arbeidsvermogen had, en dat de rechtbank de eerdere beslissing van het Uwv terecht in stand had gelaten.

De Raad concludeert dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat hij in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De argumenten van appellant, waaronder de noodzaak van begeleiding en de beperkingen in zijn functioneren, zijn door de Raad niet overtuigend bevonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2686 WAJONG
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2022, 21/5203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ing. Van Ek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaf. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een nieuw rapport van ‘s Heeren Loo te overleggen.
Appellant heeft een nader rapport van ‘s Heeren Loo ingediend.
Het Uwv heeft een reactie ingediend met nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 16 december 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een licht verstandelijke beperking en een reactieve hechtingsstoornis heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 's Heeren Loo van 27 november 2020 en van Pluryn van 30 oktober 2018. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 22 juni 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de vereisten dat het op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen tegenstrijdigheden bevat en de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van appellant heeft gemist dan wel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat appellant één uur aaneengesloten kan werken en dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. Gelet op zijn beperkingen is appellant aangewezen op werk onder beschutte omstandigheden, dat in een kleine groep (maximaal vier personen) wordt uitgevoerd, met voortdurend toezicht en voldoende uitleg en begeleiding. Appellant moet de mogelijkheid hebben om vragen te stellen als hij de instructie niet in één keer begrijpt. Ook moet het werk voorspelbaar zijn, goed gestructureerd (één taak per keer) zijn en in een longvriendelijke omgeving plaatsvinden. Deze voorwaarden komen overeen met de bevindingen van FOOOOcus in het Ontwikkelings Perspectief Plan 2020-2021 van 22 januari 2021. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden waarom appellant niet één uur aaneengesloten kan werken. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De door appellant overgelegde informatie komt grotendeels overeen met de informatie van gedragswetenschapper D. Ancher van ’s Heeren Loo van 24 augustus 2021, die bij de beoordeling is betrokken. Nu de rechtbank niet twijfelt aan de medische onderbouwing van het bestreden besluit en niet is gebleken dat appellant geen ruimte heeft gehad om de medische grondslag van het bestreden besluit met medische stukken te betwisten, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op inhoudelijke en overtuigende wijze gemotiveerd heeft dat appellant met de aangegeven beperkingen over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellant is in staat om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Ook kan hij gemaakte afspraken met een werkgever nakomen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat de taak ‘Plaatsen van onderdelen op een printplaat’ geschikt is voor appellant omdat het onder meer een uiterst goed gestructureerd taak is. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat een beschutte werkomgeving ook als arbeidsorganisatie wordt bestempeld. Appellant is vanwege zijn beperkingen aangewezen op een beschutte werkomgeving, dit volgt ook uit het uitstroomadvies van [naam] van 22 januari 2021. Dat appellant aangewezen is op functionele begeleiding, is bij de ondergrens van het arbeidsvermogen al getoetst bij het criterium ‘één uur aaneengesloten kunnen werken’. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling te twijfelen. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat de noodzaak van voortdurend toezicht en intensieve begeleiding niet in de weg staat aan het aannemen van arbeidsvermogen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij niet één uur aaneengesloten kan werken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit wel mogelijk als aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Uit de noodzaak van het stellen van randvoorwaarden om één uur aangesloten te kunnen werken, blijkt volgen appellant al dat hij daar dus niet toe niet in staat is. Onder verwijzing naar het ‘Compendium Participatiewet’ heeft appellant betoogd dat daaruit niet valt op te maken dat randvoorwaarden gesteld kunnen worden. De gedragswetenschapper D. Ancher van ’s Heeren Loo heeft geconstateerd dat appellant een taak kan uitvoeren gedurende een kwartier tot een half uur, mits er voortdurende aansturing en begeleiding is. Hij moet bijgestuurd worden om substantiële onderbrekingen van het arbeidsproces te voorkomen. Zijn stages zijn niet succesvol geweest en daaruit blijkt dat de kans op overvraging groot is. Verder heeft appellant gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat hij alleen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien en niet door de verzekeringsarts. Dit gebrek kan door het in schakelen van een deskundige worden hersteld, zodat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Hij verzoekt de Raad een deskundige te benoemen. Appellant stelt daarbij dat hij niet over de specifieke deskundigheid beschikt om medische en arbeidskundige conclusies te verbinden aan de ingebrachte stukken.
3.2.
Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook hier zijn ten onrechte randvoorwaarden gesteld. Appellant kan niet plannen en vooruitdenken, kan zijn eigen gedrag niet organiseren, hij is niet in staat om zijn eigen grenzen en die van anderen te bewaken en hij kan emoties bij anderen moeilijk herkennen. Hij kent regels en afspraken, maar kan deze niet toepassen als er geen begeleider in de buurt is.
3.3.
Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij de geselecteerde taak niet kan uitvoeren. Hij kan zich niet sturen naar een doel. Zonder begeleiding kan appellant geen taak starten, uitvoeren of afronden. Dit blijkt ook uit het rapport van Ancher.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2020 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur
.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.4.
Het in hoger beroep door appellant ingebrachte verslag van ’s Heeren Loo van februari 2024 leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen worden gevolgd in het oordeel dat uit het verslag niet blijkt dat appellant geen arbeidsvermogen had op zijn achttiende verjaardag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit het verslag duidelijk wordt dat de situatie van appellant vanaf eind 2021 geleidelijk steeds problematischer werd waarbij vooral sprake is van oplopende gedragsproblematiek. Dat dit gedrag het rechtstreeks gevolg is van ziekte staat volgens de arts niet ter discussie. Dat appellant op arbitrair 1 januari 2023 geen arbeidsvermogen had, lijkt de arts aannemelijk. Hieruit volgt echter niet dat sprake was van het ontbreken van arbeidsvermogen op het achttiende jaar.
4.5.
Omdat appellant is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ziet de Raad in het feit dat appellant niet is gezien door de verzekeringsarts, geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een deskundige zoals door appellant is verzocht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.CRvB van 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2137.