ECLI:NL:CRVB:2024:1983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/205 WARZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar bezwaar tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 juli 2023 geheel tegemoet was gekomen aan het hoger beroep van appellante. Dit besluit werd echter niet in de beoordeling van het hoger beroep betrokken, omdat appellante geen ander resultaat kon bereiken dat voor haar feitelijke betekenis had. De Raad stelde vast dat appellante geen procesbelang meer had, aangezien haar verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De door appellante gestelde materiële en immateriële schade werd niet onderbouwd en kwam niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang en de noodzaak van concrete onderbouwing van schadeclaims in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

23/205 WARZO, 23/2444 WARZO
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2022, 22/1571 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft op 27 juli 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Partijen hebben over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2024. Appellante is via videobellen verschenen
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker in de jeugdhulp gedurende 36 uur per week. Na het eindigen van het dienstverband heeft appellante met ingang van 20 juli 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, gebaseerd op een dagloon van € 142,42.
1.2.
Appellante is vervolgens van 1 september 2021 tot 12 oktober 2021 als ambulant begeleider werkzaam geweest gedurende 28 uur per week. De inkomsten uit arbeid zijn in mindering gebracht op de WW-uitkering van appellante.
1.3.
Op 14 oktober 2021 heeft appellante met ingang van 16 november 2021 een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) aangevraagd. Zij heeft daarbij als vermoedelijke bevallingsdatum 13 december 2021 opgegeven. Bij besluit van 7 december 2021 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 16 november 2021 tot 8 maart 2022 een Wazo-uitkering toegekend. Daarbij is een dagloon van € 47,41 vastgesteld. Bij besluit van 20 januari 2022 is de Wazo-uitkering verlengd naar 22 maart 2022 in verband met een latere bevallingsdatum.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 december 2021. Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend en ze daarvoor geen verschoonbare reden had.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante geen verschoonbare redenen had voor de termijnoverschrijding in de bezwaarprocedure.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Het Uwv heeft op 27 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen
(nader besluit), waarbij het dagloon van de Wazo-uitkering alsnog is vastgesteld op € 142,42, conform het WW-dagloon. Het Uwv heeft in verband hiermee een nabetaling aan appellante gedaan en de wettelijke rente daarover vergoed. Het Uwv is in het nader besluit teruggekomen van het besluit van 7 december 2021 omdat dit in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. De uitkeringsdeskundige WW heeft appellante namelijk toegezegd dat de hoogte van haar Wazo-uitkering gelijk zou zijn aan die van de WW-uitkering. Volgens het Uwv komt deze mededeling voor rekening en risico van het Uwv en is de toezegging ook aan het Uwv toe te rekenen. Ten slotte dient het financiële belang van appellante zwaarder te wegen dan het belang van het Uwv om een wettelijke regeling te volgen en juist toe te passen.
3.2.1.
Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat het Uwv in een zeer laat stadium alsnog maatwerk heeft toegepast, terwijl zij daar al veel eerder om had verzocht. Het Uwv heeft stelselmatig en bewust onrechtmatig gehandeld. Het Uwv heeft vermeld dat na bestudering van het dossier een ander besluit is genomen, maar het Uwv had het dossier al bestudeerd en bleef tot in hoger beroep bij zijn standpunt. Met het besluit van 27 juli 2023 is het Uwv niet aan appellante tegemoet gekomen omdat het Uwv voorbij is gegaan aan de schade die appellante door de eerdere besluiten heeft geleden.
3.2.2.
Appellante stelt dat zij oneerlijk is behandeld door het Uwv doordat haar rechten als vrouw haar zijn afgenomen. Het wegvallen van sociale zekerheid heeft tot schade geleid van haar en haar kind. Door het gebrek aan financiën kon zij geen geschikte woning vinden en de veiligheid van haar gezin is in gevaar gekomen. Appellante heeft verzocht om toepassing van het strafrecht.
3.2.3.
Appellante vordert een vergoeding voor de kosten voor een hbo-opleiding die zij door toedoen van het Uwv heeft gestaakt in 2023 en de kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van psychosociale hulp voor traumaverwerking door het onrechtmatig handelen van het Uwv. Zij vordert daarnaast immateriële schadevergoeding (smartengeld).
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Gelet op de hoogte van de alsnog toegekende Wazo-uitkering en de vergoeding van de wettelijke rente is het Uwv naar zijn mening volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante.

Het oordeel van de Raad

Het nadere besluit
4.1.
Het nadere besluit van 27 juli 2023 komt geheel tegemoet aan het (hoger) beroep van appellante. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt dit besluit daarom niet in de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.2.
Nu het nadere besluit niet in de beoordeling wordt betrokken, komt de Raad toe aan de beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Procesbelang
4.3.
Eerst dient te worden beoordeeld of appellante nog belang bij heeft een beoordeling van haar hoger beroep. De Raad is van oordeel dat appellante geen belang meer heeft bij die beoordeling. Daarvoor wordt het volgende overwogen.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [1] bepalend of het resultaat dat de indiener van een
bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.5.
Ter zitting heeft appellante toegelicht dat zij een oordeel wil van de Raad over het toepassen van de Wazo door het Uwv. Door deze toepassing worden werkende, zwangere vrouwen als appellante dusdanig gekort in hun rechten dat zij hun financiële zelfstandigheid verliezen en onnodig kwetsbaar worden gemaakt.
4.6.
Vastgesteld wordt dat het Uwv met het nadere besluit, waarbij het dagloon van de
Wazo-uitkering van appellante in overeenstemming is gebracht met het WW-dagloon, volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van appellante tegen het bestreden besluit van 7 december 2021. Het Uwv heeft erkend dat het bestreden besluit onrechtmatig is vanwege strijd met het vertrouwensbeginsel. Met een beoordeling van het hoger beroep kan appellante geen ander resultaat bereiken dat voor haar feitelijke betekenis kan hebben. Erkenning van haar rechten als vrouw is een louter principieel belang en onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het strafrecht kan niet toegepast worden in een bestuursrechtelijke procedure.
Schadevergoeding
4.7.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten en het verhandelde ter zitting ligt in dit hoger beroep nog uitsluitend ter beoordeling voor het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot materiële en immateriële schadevergoeding.
4.8.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Niet in geschil is dat het besluit van 1 april 2022 een onrechtmatig besluit is in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de schade van appellante die door dit besluit is veroorzaakt in beginsel voor vergoeding door het Uwv in aanmerking komt.
4.9.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [2] Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4.10.
Appellante heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van materiële schade en immateriële schade.
Verzoek om vergoeding van materiële schade
4.11.
De gevorderde schadeposten, te weten de kosten voor een hbo-opleiding en de kosten voor het inschakelen van psychosociale hulp voor traumaverwerking, komen alleen al niet voor vergoeding in aanmerking omdat appellante deze schadeposten op geen enkele manier concreet heeft onderbouwd en met een (richt)bedrag aannemelijk heeft gemaakt. Datzelfde geldt voor de stelling van appellante dat zij haar auto en woning is verloren. Ter zitting is appellante gevraagd welke onderbouwing zij kon geven voor de schadeposten. Daartoe heeft zij bij herhaling verwezen naar haar brief van 8 augustus 2023, waarin echter geen concrete onderbouwing met schadebedragen staat. Het verzoek om vergoeding van materiële schade wordt afgewezen.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
4.12.
Appellante heeft ook verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Zij heeft gesteld dat zij zich in een stressvolle situatie bevond waarin zij in een overlevingsstand stond en dat haar leed is aangedaan door het Uwv.
4.13.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
4.13.1.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
4.13.2.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [3]
4.14.
Desgevraagd heeft appellante verwezen naar haar brief van 8 augustus 2023. Wat appellante in deze brief en ter zitting heeft aangevoerd, levert echter geen aantasting van de persoon op andere wijze op in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het BW. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de eerdere toekenning van de
Wazo-uitkering zodanig ernstig psychisch leed heeft ondervonden dat daarvan sprake is. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat de aard en de aantasting van de normschending en de gevolgen daarvan leiden tot een aantasting in de persoon op andere wijze. Een medisch objectiveerbare onderbouwing van haar standpunt ontbreekt. De gestelde immateriële schade komt daarom evenmin voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. Wat het Uwv in het nadere besluit heeft gesteld over de vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure is in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook in (hoger) beroep heeft appellante geen proceskosten gemaakt. Een proceskostenveroordeling is daarom niet nodig. Het Uwv heeft ter zitting van de Raad toegezegd het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep en de gemaakte reiskosten voor de zitting in beroep te zullen vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en T. Dompeling en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.
3.Zie bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, en 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.