ECLI:NL:CRVB:2024:1982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/2437 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAZ-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.A. van der Kleij, een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 november 2020, waarin zijn aanvraag voor een WAZ-uitkering was afgewezen. De Raad heeft op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan op dit verzoek. Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende waren om het verzoek te honoreren. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere beoordeling, maar enkel voor het herstellen van onjuistheden die na de uitspraak aan het licht zijn gekomen. De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht voldeden. Het verzoek om herziening werd daarom afgewezen, en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en verzoeker kreeg het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

23/2437 WAZ
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 november 2020, 19/1392 WAZ
Partijen:
[verweersters] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Wat verzoeker heeft aangevoerd is niet voldoende om te oordelen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening slaagt. De Raad wijst daarom het verzoek af.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 november 2020, 19/1392. [1]
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 augustus 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Kleij. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het Uwv de aanvraag om een WAZ-uitkering afgewezen, omdat verzoeker vanaf 28 juni 2004 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en omdat hij in elk geval vanaf 26 juni 2005 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte vaststaat.
1.2.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het Uwv opnieuw geweigerd aan verzoeker een WAZ-uitkering toe te kennen. Ook tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verzoeker heeft op 21 december 2017 herziening van het besluit van 2 mei 2016 verzocht, waarbij appellant medische informatie heeft ingebracht. Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 2 mei 2006, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 2 mei 2006 onjuist zou zijn. Bij besluit van 28 maart 2018 is het door verzoeker tegen het besluit van 18 januari 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 februari 2019 het beroep tegen het besluit van 28 maart 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 november 2020, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Het standpunt van verzoeker
2.1.
Verzoeker heeft in het verzoek om herziening aangevoerd dat de Raad ten onrechte een te strenge maatstaf heeft gehanteerd in de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor wat betreft het al dan niet aanwezig zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Het is niet vereist dat evident geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verder heeft de Raad ten onrechte overwogen dat verzoeker ten tijde van zijn WAZ-beoordeling in 2006 geen klachten van reuma, artrose met fibromyalgie, spierdystrofie en astmatische bronchitis heeft gemeld. Naast de nek-, rug- en schouderklachten hadden ook genoemde klachten in de beoordeling betrokken dienen te worden. Ook zijn bij de WAZ-beoordeling de uitkomsten van de onderzoeken door externe experts in verband met de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering van verzoeker ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De verzekeringsmaatschappij en haar (externe) deskundigen hebben de maatstaven van de polisvoorwaarden, die gelijkluidend zijn aan de maatstaven van de WAZ, gehanteerd. De externe deskundige is tot meer beperkingen gekomen dan de verzekeringsarts in het kader van de WAZ-beoordeling. Ten onrechte is niet betrokken dat de conclusie van de verzekeringsmaatschappij AMEV/Fortis/ASR dat verzoeker van 28 juni 2004 tot en met 22 december 2005 en dus ook op 26 juni 2005, de datum in geding, volledig arbeidsongeschikt was en met ingang van 23 december 2005 voor vijftig procent arbeidsongeschikt was.
Het standpunt van het Uwv
2.2.
Het Uwv heeft verzocht het verzoek om herziening af te wijzen.

Het oordeel van de Raad

3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 3.1 bedoeld. In feite beoogt verzoeker een hernieuwde discussie te voeren over de beoordeling van de Raad in de uitspraak van 12 november 2020. Uit de overweging onder 3.2 volgt dat het rechtsmiddel van herziening daar niet toe kan strekken. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. Uit 3.3 volgt dat het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 12 november 2020 in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.CRvB 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2793.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:906.