ECLI:NL:CRVB:2024:1971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en schending van artikel 8:57 Awb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een ZW-uitkering toe te kennen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geschikt was voor haar werk als verzorgende. Appellante stelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door zonder zitting te beslissen. De Raad oordeelde dat de rechtbank inderdaad dit artikel had geschonden, maar dat appellante in hoger beroep alsnog de gelegenheid had gekregen om haar standpunt mondeling toe te lichten. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het terugbetalen van het griffierecht. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, maar dat de procedurele fout van de rechtbank gevolgen had voor de proceskosten.