In deze zaak gaat het om de vaststelling van de WIA-uitkering van appellant per 26 september 2017, waarbij het Uwv een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,13% heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft, vanwege twijfels over de juistheid van dit besluit, een deskundige benoemd. Deze deskundige concludeerde dat appellant op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was op medische gronden. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn met drieëntwintig maanden is vastgesteld, wat leidt tot een schadevergoeding voor appellant.
Het proces begon met een hoger beroep ingesteld door mr. B. van Dijk namens appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Tijdens de zitting op 6 januari 2022 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer. Na de zitting werd het onderzoek heropend en werd dr. B. Sorgdrager als deskundige benoemd. De deskundige heeft een rapport uitgebracht op 31 oktober 2022, waarin de bevindingen van eerdere onderzoeken werden onderschreven.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten, maar dat het Uwv niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de mate van arbeidsongeschiktheid op 76,13% is vastgesteld. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens is het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.