In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die sinds 23 februari 2006 bijstand ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij meent dat het college van burgemeester en wethouders van Heerlen geen maatwerk heeft geleverd bij het opleggen van een re-integratietraject bij De Werkmeester. De Raad heeft in een eerdere uitspraak op 8 oktober 2024 al geoordeeld dat het college geen maatwerk heeft geleverd, waardoor de Raad in deze procedure concludeert dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over het bestreden besluit. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellant had een verzoek ingediend om het college te veroordelen tot schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen. De Raad oordeelt dat de gestelde schade niet aannemelijk is gemaakt en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.
De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.