ECLI:NL:CRVB:2024:1951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht door het Uwv. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar uitkering per 6 januari 2023 te beëindigen. Ze stelt dat ze meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daardoor de geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen objectieve medische basis is voor het aannemen van meer beperkingen en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.