ECLI:NL:CRVB:2024:1946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
23/3227 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij sinds 21 oktober 2017 duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek, en haar moeder. Het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen.

De Raad oordeelt dat de rechtbank Limburg in haar eerdere uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen hebben aangetoond dat appellante, ondanks haar klachten, in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering en dat in dit geval niet kan worden gesteld dat er geen perspectief op verbetering meer is.

De Raad bevestigt dat de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante niet automatisch betekent dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is in de zin van de Wajong. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/3227 WAJONG
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2023, 21/3113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij vanaf 21 oktober 2017 (de dag dat zij zich ziek meldde voor haar werk) duurzaam niet over arbeidsvermogen en was zij jonggehandicapte. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek en haar moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1997. Zij heeft met een door het Uwv op 29 december 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daaruit heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante sinds 21 oktober 2017 geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 17 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldige is verricht.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De verzekeringsartsen hebben kunnen stellen dat appellante door het leren omgaan met haar klachten in de toekomst vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan functioneren. De rechtbank vindt hiervoor steun in de informatie van Adelante van 3 augustus 2021. Dat appellante zich niet kan verenigen met het rapport van Adelante, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan dit rapport geen betekenis kan toekomen. Appellante heeft geen (medische) informatie ingebracht die een ander licht werpt op de situatie. Ook heeft appellante geen informatie ingebracht ter ondersteuning van haar beslissing om te stoppen met de behandeling bij Adelante. Dat appellante hierna twee keer een psycholoog heeft bezocht zonder succes, doet geen afbreuk aan het standpunt van het Uwv dat appellante door het leren omgaan met de klachten in de toekomst meer belastbaar is. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat uit de informatie van Adelante niet volgt dat er geen verdere behandelingen meer mogelijk zijn ten aanzien van de acceptatieproblematiek.
2.3.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellante sinds 25 oktober 2021 een IVA-uitkering heeft niet leidt tot een ander oordeel. De beoordeling van de duurzaamheid in de Wajong is een andere dan een beoordeling van de duurzaamheid in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dat geldt voor zowel het beoordelingskader als voor de beoordelingsdatum.
2.4.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft omdat zij niet vier uur belastbaar is en dat deze situatie duurzaam is. Dat deze situatie duurzaam is blijk uit het feit dat aan appellante per 25 oktober 2021 een IVA-uitkering is toegekend. De duurzaamheidsbegrippen van de Wajong en de WIA lijken op elkaar en hebben in essentie hetzelfde kader.
3.2.
Verder betwist appellante dat het leren omgaan met haar klachten zal leiden tot een belastbaarheid van vier uur per dag en een uur aaneengesloten kunnen werken. Appellante is voor haar reumatische aandoening uitbehandeld en medische interventies hebben geen resultaat gehad. Appellante stelt dat zij is gestopt met het traject bij Adelante omdat dit te zwaar voor haar was en dat dit traject niet succesvol is geweest. Haar klachten zijn alleen maar toegenomen. Er is sprake van somatische klachten die in de toekomst niet zullen verbeteren, maar juist verslechteren. Er is daarom sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden door een zodanig ernstige aandoening dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante op 21 oktober 2017 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij vanaf die datum voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat van 21 oktober 2017 tot het einde van de voor appellante Wajong-relevante periode (17 april 2020) niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
Uit wat de verzekeringsartsen hebben overwogen volgt dat in de Wajong-relevante periode (die voor appellante eindigde op [geboortedatum] 2020) voor wat betreft het arbeidsvermogen nog geen sprake was van een eindsituatie. Weliswaar was de reumatische aandoening van appellante niet behandelbaar, maar desondanks was in die periode de verwachting dat met een multidisciplinaire behandeling het arbeidsvermogen van appellante zich zou ontwikkelen. Met het oog daarop ging zij immers vanaf december 2020 het traject bij Adelante volgen. Daarnaast deed appellante in 2020 nog mee met het ‘Werk Fit maken traject’ van het Uwv. Ook dat traject was erop gericht haar aan het werk te helpen. De trajecten bij Adelante en Werk Fit hebben appellante helaas niet gebracht wat zij daarvan verwachtte of hoopte. De Raad begrijpt dat dat een teleurstelling voor haar was. Dat betekent echter niet dat in de Wajong-relevante periode (dus tot [geboortedatum] 2020) geen enkel perspectief op verbetering meer bestond. Dat perspectief was er namelijk toen (nog) wel en daarom kan niet worden gezegd dat het ontbreken van arbeidsvermogen in die periode duurzaam was.
4.8.
Anders dan appellante veronderstelt wordt de duurzaamheid bij toepassing van de Wajong anders beoordeeld dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA. [5] De Raad verwijst daarvoor naar het toetsingskader in 4.4. In een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat wordt voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid aangenomen. De toekenning van een IVAuitkering aan appellante leidt daarom niet tot het oordeel dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante duurzaam is in de zin van de Wajong. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog geacht aanwezig te zijn. [6] [7]
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam was en dat appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
5.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
6.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:508.