ECLI:NL:CRVB:2024:1946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij sinds 21 oktober 2017 duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. van Ek, en haar moeder. Het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J.L.H. Coenen.
De Raad oordeelt dat de rechtbank Limburg in haar eerdere uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen hebben aangetoond dat appellante, ondanks haar klachten, in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan ontwikkelen. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering en dat in dit geval niet kan worden gesteld dat er geen perspectief op verbetering meer is.
De Raad bevestigt dat de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante niet automatisch betekent dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is in de zin van de Wajong. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.