ECLI:NL:CRVB:2024:1933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/2752 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van huur en waarborgsom met betrekking tot voorzienbare verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en de waarborgsom. De aanvraag werd afgewezen omdat de verhuizing van appellante en haar partner voorzienbaar was, gezien de aanzegging om de woning te ontruimen en het langdurige conflict met de verhuurder. De Raad oordeelde dat appellante en haar partner hadden moeten reserveren voor de kosten van de verhuizing uit hun uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Er waren geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht zou worden toegekend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De zaak betreft ook de ingangsdatum van de aan appellante toegekende algemene bijstand, die per 5 april 2020 was vastgesteld. Appellante had aangevoerd dat de ingangsdatum 1 februari 2020 moest zijn, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante zich eerder bij het college had gemeld voor bijstand. De stelling dat appellante onjuist en onvolledig was voorgelicht, werd niet onderbouwd met concrete gegevens.

Daarnaast werd de verlaging van de bijstand in verband met het ontbreken van woonlasten besproken. Appellante had gesteld dat zij wel woonkosten had, maar deze claim werd niet onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, de ingangsdatum van de algemene bijstand en de verlaging van die bijstand.

Uitspraak

22.2752 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2022, 21/1300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Zitting heeft: W.F. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M. Ramanand
De Raad heeft het hoger beroep van appellante behandeld op een zitting op 1 oktober 2024.
Beide partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van eerste maand huur en waarborgsom tot een bedrag van in totaal € 750,-. Deze aanvraag hadden appellante en haar partner (X) ingediend omdat zij begin februari 2020 hun woning in [plaatsnaam] zijn uitgezet en zij in [woonplaats] een kamer konden gaan huren op adres Y. Ook gaat het in deze zaak om de ingangsdatum van de aan appellante per 5 april 2020 toegekende algemene bijstand naar de norm voor gehuwden en om verlaging van de bijstand in verband met het ontbreken van woonlasten. Het college heeft met een besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en het besluit over de toekenning van algemene bijstand gehandhaafd. Voor zover het bestreden besluit ziet op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, ligt hieraan het volgende ten grondslag. De ontruiming van de woning van appellante en X, en dus ook de beoogde verhuizing, was voorzienbaar. Aan een ontruiming gaat namelijk een ruime periode van aanmaningen en procedures vooraf. Appellante en X hadden kunnen voorzien dat zij op enig moment hun woning zouden moeten verlaten. Zij hadden dus kunnen en moeten reserveren voor de kosten die met een verhuizing gepaard gaan, zoals de kosten van eerste huur en waarborgsom. Voor zover het bestreden besluit ziet op de toegekende algemene bijstand ligt daaraan het volgende ten grondslag. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat met ingang van een eerdere datum dan 5 april 2020 bijstand wordt toegekend aan appellante en X. Gelet op artikel 27 van de Participatiewet (PW) en de uitwerking van het beleid van het college daarover is de bijstand terecht verlaagd in verband met het ontbreken van woonlasten.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand
Over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand heeft appellante aangevoerd dat appellante en X van de ene op de andere dag dakloos zijn geworden, dat de ontruiming van hun woning in [plaatsnaam] niet voorzienbaar was en dat zij in die periode ook geen inkomen hadden en dus niet konden reserveren. Deze beroepsgrond slaagt om de volgende reden niet.
In het kader van de aanvraag hebben appellante en X een deel van een aanzegging om de woning te ontruimen overgelegd. Daaruit blijkt dat appellante en X al eerder zijn aangezegd om de woning uiterlijk 1 februari 2019 te ontruimen en dat er een rechterlijk vonnis is geweest waarin zij tot ontruiming zijn veroordeeld. Daarnaast wordt in het bezwaarschrift tegen het besluit tot toekenning van algemene bijstand gesproken over een langlopend conflict met de verhuurder. Het was daarom voorzienbaar dat appellante en X op enig moment hun woning zouden moeten verlaten en dus zouden moeten verhuizen, met alle kosten van dien. [1]
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat zij en X niet konden reserveren voor de kosten van eerste huur en waarborgsom tot een bedrag van € 750,-. De enkele stelling dat zij geen inkomen hadden is daarvoor onvoldoende. Weliswaar hadden appellante en X in februari 2020 geen inkomsten uit arbeid, maar beiden ontvingen kort daarvoor nog wel een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, X tot en met december 2019 en appellante tot en met januari 2020. Verder staat op het eerste blad van de aanwezige transactieoverzichten van de bankrekening bij de ING-bank met nummer [...]842 van appellante en X dat in de periode van 18 mei 2019 tot en met 10 maart 2020 in totaal € 45.323,30 op die bankrekening is bijgeschreven.
Ingangsdatum
Appellante heeft aangevoerd dat de ingangsdatum 1 februari 2020 moet zijn, omdat zij zich begin februari 2020 bij het college heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de PW. Zij heeft toen steeds te horen gekregen dat het indienen van een aanvraag om bijstand niet mogelijk was zolang zij geen adres in [woonplaats] hadden. Omdat appellante in het kader van haar bijstandsaanvraag stelselmatig onjuist en onvolledig is voorgelicht, zijn er bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat haar met ingang van 1 februari 2020 bijstand wordt toegekend. Deze beroepsgrond slaagt al niet bij gebrek aan enig concreet gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat appellante zich begin februari 2020 bij het college heeft gemeld voor een bijstandsaanvraag en dat zij toen verschillende keren onjuist en onvolledig is voorgelicht.
Voor zover appellante meent dat zij van een aanvraag is afgehouden, wat een bijzondere omstandigheid zou kunnen zijn om met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen, zijn daarvoor ook geen aanknopingspunten te vinden in de beschikbare gegevens.
Verlaging bijstand in verband met het ontbreken van woonlasten
Appellante heeft aangevoerd dat voor een verlaging van de bijstand wegens het ontbreken van woonkosten geen aanleiding was, omdat zij ten tijde van belang wel woonkosten hadden. Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet, omdat appellante haar stelling dat zij ten tijde van de aanvraag wel woonkosten had niet heeft onderbouwd. Bovendien is die stelling niet te rijmen met het feit dat appellante en X bijstand als daklozen hebben aangevraagd en in verband met hun dakloosheid op 16 april 2020 een briefadres van het college hebben gekregen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, de ingangsdatum van de toegekende algemene bijstand en de verlaging van die bijstand in verband met het ontbreken van woonlasten in stand blijven.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Ramanand (getekend) W.F. Claessens

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 20 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM2956.