ECLI:NL:CRVB:2024:1928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant. De aanleiding voor deze herziening was het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een ander, wat hij betwistte. Appellant ontving zijn AOW-pensioen naar de norm voor alleenstaanden, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) concludeerde dat hij vanaf 2 januari 2020 samenwoonde met een andere persoon, aangeduid als X. De Svb had appellant eerder verzocht om informatie over zijn woonsituatie en concludeerde op basis van de ontvangen gegevens dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, mede omdat er uit een eerdere relatie met X een kind was geboren.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden, zoals door appellant aangevoerd, niet voldoende waren om de conclusie van de Svb te weerleggen. De Raad oordeelde dat de wettelijke bepalingen omtrent gezamenlijke huishoudingen van toepassing waren, en dat het feit dat appellant en X niet getrouwd zijn en geen relatie meer hebben, niet relevant was voor de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen blijven in stand. Er werd geen kostenveroordeling opgelegd.