ECLI:NL:CRVB:2024:1920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 13 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als monteur telecommunicatie werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten en stelt dat hij met de vastgestelde beperkingen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 juli 2024 en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant de eerdere beslissing om het bezwaar van appellant ongegrond te verklaren terecht in stand heeft gelaten.
De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch gezien passend zijn, ondanks de argumenten van appellant dat deze functies niet aansluiten bij zijn beperkingen. De Raad verwijst naar de rapporten van de arbeidsdeskundigen en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Raad benadrukt dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald door het vergelijken van het loon dat iemand in zijn laatste werk kon verdienen met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Aangezien appellant niet heeft aangetoond dat de geselecteerde functies niet passend zijn, wordt het hoger beroep afgewezen en blijft de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.