ECLI:NL:CRVB:2024:1920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/3472 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 13 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als monteur telecommunicatie werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten en stelt dat hij met de vastgestelde beperkingen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 juli 2024 en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant de eerdere beslissing om het bezwaar van appellant ongegrond te verklaren terecht in stand heeft gelaten.

De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch gezien passend zijn, ondanks de argumenten van appellant dat deze functies niet aansluiten bij zijn beperkingen. De Raad verwijst naar de rapporten van de arbeidsdeskundigen en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Raad benadrukt dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald door het vergelijken van het loon dat iemand in zijn laatste werk kon verdienen met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Aangezien appellant niet heeft aangetoond dat de geselecteerde functies niet passend zijn, wordt het hoger beroep afgewezen en blijft de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3472 WIA
Datum uitspraak: 4 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2023, 23/2684 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 13 mei 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant kan hij met de vastgestelde (medische) beperkingen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Çicek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2024. Voor appellant is mr. Çicek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als monteur telecommunicatie voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 15 mei 2020 heeft hij zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens uit het functiebestand van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies voor appellant geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 augustus 2022 geweigerd appellant met ingang van 13 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 28 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 maart 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 maart 2023 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover nu nog van belang – overwogen dat er geen reden is om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In de rapporten van de primaire arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat in de FML is opgenomen dat hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en waarin geen hoog handelingstempo vereist is. De geselecteerde functies zijn van nature functies waarin wel deadlines of productiepieken voorkomen en/of sprake is van een hoog handelingstempo. Volgens appellant is onvoldoende gemotiveerd op welke wijze hij, met zijn beperkingen, deze functies zou kunnen verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Omdat de beroepsgronden alleen zijn gericht tegen het arbeidskundig onderzoek, zal alleen dit aspect hieronder worden besproken.
4.2.
Net als de rechtbank ziet de Raad geen reden om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van 22 maart 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat uit het document Resultaat functiebeoordeling, waarin de belasting in de uit het CBBS geselecteerde functies wordt beschreven, blijkt dat in deze functies geen sprake is van deadlines of productiepieken en ook geen hoog handelingstempo vereist is. Met zijn beroepsgrond dat de geselecteerde functies naar hun aard functies zijn waarin wel deadlines of productiepieken voorkomen en/of sprake is van een hoog handelingstempo, bestrijdt appellant in feite de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens.
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Raad [1] dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Dat, zoals door appellant is gesteld, een groot aantal handelingen moet worden verricht en het werk op tijd af moet zijn is daarvoor niet voldoende. In het document Basisinformatie CBBS is een toelichting gegeven op de betekenis van de in de FML genoemde beoordelingspunten. Volgens Basisinformatie CBBS zijn deadlines of productiepieken aan de orde als minstens eenmaal per week gedurende het merendeel van het jaar of meerdere keren per week gedurende een kortere periode van het jaar sprake is van strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen die een beduidend hogere inzet vragen dan normaal. Van een hoog handeling is sprake als handelingen continu in een tempo worden uitgevoerd dat beduidend hoger ligt dan het gebruikelijke handelingstempo in gangbare arbeid. [2] Niet is gebleken dat hiervan in de voor appellant geselecteerd functies sprake is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.
2.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 5 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:13.