ECLI:NL:CRVB:2024:1918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/2696 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had op 24 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant was het hier niet mee eens.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapportages en de argumenten van appellant. Appellant stelde dat hij duurzaam geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen vanwege een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat er in de toekomst mogelijkheden tot ontwikkeling van arbeidsvermogen bestaan. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de motivering van het Uwv voldoende was en dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door rechter C. Karman, met S.C. Scholten als griffier.

Uitspraak

23/2696 WAJONG
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2023, gerectificeerd op 15 augustus 2023, 22/5163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant ontbrak bij hem duurzaam arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Voor appellant zijn mr. El Idrissi, [naam vader] (vader) en [naan begeleider] (begeleider) verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 24 augustus 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar op geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 24 november 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij – voor zover relevant – overwogen dat beoordeeld dient te worden of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant nog basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen, waardoor er geen sprake is van het ontbreken van duurzaam arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat de door het Uwv gegeven motivering voor de conclusie dat appellant nog basale arbeidsvaardigheden in voornoemde zin kan ontwikkelen voldoende inzichtelijk en toereikend is. Uit de rapportages van de arbeidsdeskundigen en de verzekeringsartsen blijkt dat appellant met zijn stages heeft laten zien dat hij in staat is om in gestructureerde werkomstandigheden voldoende te kunnen functioneren, mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Naar de rechtbank uit de stukken opmaakt, heeft de reden waarom het op de stageplekken uiteindelijk niet goed is verlopen van doen gehad met het feit dat appellant vaak te laat kwam, geen afspraken nakwam en omdat hij met justitie in aanraking kwam. Het betreft hier omstandigheden waarvan niet is gebleken dat deze voortkomen uit ziekte of gebrek, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt. Verder volgt uit de door appellant ingebrachte rapportage van Fivoor dat appellant zich nog kan ontwikkelen voor wat betreft zijn geestelijke gezondheid om hem minder beïnvloedbaar en meer weerbaar te maken en zodat hij voor zichzelf kan opkomen. In het licht van de uitspraak van de Raad van 30 maart 2023 [1] wordt geconcludeerd dat gelet hierop niet valt uit te sluiten dat bijvoorbeeld een ontwikkeling in deze richting (ook) (een positieve) invloed zou kunnen hebben op het hiervoor aangehaalde gedrag. In dit kader wordt voorts verwezen naar het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 augustus 2022 aangehaalde onderzoek van Molemann met het intelligentieonderzoek waaruit blijkt dat appellant relatief goed presteert op visuele planning en verbaal geheugen, wat de indruk wekt dat appellant vergeleken met leeftijdsgenoten voornamelijk tekortschiet op gebied van cognitief begrip, inzicht en tempo, maar niet wat betreft concentratie, planning en geheugen. De rechtbank verwijst hierbij ook naar wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 11 augustus 2022 heeft geconcludeerd over het verbeteren van de belastbaarheid van appellant als hij op zijn eigen ontwikkelingsniveau wordt aangesproken, zodat hij niet wordt overvraagd, in combinatie met een voldoende structuur en afbakening. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet uitgesloten is dat appellant in de toekomst nog basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij stelt zich op het standpunt dat hij duurzaam geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Hij is al vanaf zijn jeugd bekend met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek. Er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De verstandelijke beperking kan immers niet genezen worden. Ook is de aandoening zodanig ernstig dat geen toename van bekwaamheden mag worden verwacht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat gelet op de rapportage van Fivoor niet valt uit te sluiten dat appellant zich in positieve zin zou kunnen ontwikkelen. Daarin staat immers aangegeven dat appellant zich slechts aan de afspraken houdt zolang hij met een volwassene is die hem in de gaten houdt en dat de behandeling bij Fivoor was afgesloten omdat appellant maar niet op afspraken kwam opdagen en/of niet bereikbaar was. Dit wijst er dan ook op dat appellant geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Ook het onderzoek van Molemann geeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat appellant basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 december 2023 en 14 februari 2024 ingebracht en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op datum aanvraag (24 augustus 2021) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had, omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [4] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [5]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft zijn andersluidende standpunt in hoger beroep niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. Het oordeel van de rechtbank – dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op grond van de beschikbare medische informatie niet is uitgesloten dat appellant in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen – en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen kunnen worden onderschreven.
4.6.
Gelet op 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant 24 augustus 2021 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 30 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:593.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.