ECLI:NL:CRVB:2024:1886
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de ex-werkgever. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellante. De rechtbank Rotterdam had eerder op 14 november 2022 een uitspraak gedaan in de onderliggende zaak. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, terwijl de ex-werkgever zich als partij heeft gesteld maar niet is verschenen tijdens de zitting.
Tijdens de zitting op 22 februari 2024 heeft de meervoudige kamer van de Raad een tussenuitspraak gedaan. Na deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 14 mei 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellante alsnog een IVA-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht. Appellante heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellante. De proceskosten zijn begroot op € 3.500,-, en het Uwv moet ook het betaalde griffierecht van € 185,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.