ECLI:NL:CRVB:2024:1886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
22/3973 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de ex-werkgever. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellante. De rechtbank Rotterdam had eerder op 14 november 2022 een uitspraak gedaan in de onderliggende zaak. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, terwijl de ex-werkgever zich als partij heeft gesteld maar niet is verschenen tijdens de zitting.

Tijdens de zitting op 22 februari 2024 heeft de meervoudige kamer van de Raad een tussenuitspraak gedaan. Na deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 14 mei 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellante alsnog een IVA-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht. Appellante heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellante. De proceskosten zijn begroot op € 3.500,-, en het Uwv moet ook het betaalde griffierecht van € 185,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 oktober 2024
22/3973 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2022, 21/2545 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex werkgever] te [Vestigingsplaats] (ex-werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De ex-werkgever heeft zich als partij in deze procedure gesteld.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister. Namens de ex-werkgever is niemand verschenen.
De Raad heeft op 4 april 2024 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2024:667). Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 14 mei 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellante en de ex-werkgever hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt bij de Raad.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Het Uwv heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.3.
Vastgesteld wordt dat het Uwv bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 4 april 2024 appellante alsnog met ingang van 31 oktober 2020 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft toegekend. Aldus is aan appellante tegemoetgekomen.
Wettelijke rente
2. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te vergoeden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Proceskosten
3. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). In totaal: € 3.500,-. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Griffierecht
4. Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S. Pouw