ECLI:NL:CRVB:2024:188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- M.F. Wagner
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en niet gemelde feiten
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch de bijstand van appellant terecht heeft ingetrokken met ingang van 1 januari 2016. De intrekking is gebaseerd op het vermoeden dat appellant sinds die datum een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met Y, zonder dit aan het college te melden. Appellant betwist de gezamenlijke huishouding en stelt dat hij geen hoofdverblijf op het adres van Y heeft gehad. De Raad oordeelt echter dat het college terecht is uitgegaan van de verklaring van appellant tijdens een verhoor, waarin hij bevestigde dat hij bij Y verblijft. Deze verklaring wordt ondersteund door andere onderzoeksbevindingen, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. De Raad concludeert dat appellant en Y in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat de gezamenlijke huishouding bevestigt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de intrekking van de bijstand in stand.