ECLI:NL:CRVB:2024:1846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
23/2518 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten op basis van de Participatiewet (PW). Appellanten ontvingen sinds 11 april 2018 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Venray heeft vastgesteld dat zij hun hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres hadden. Dit leidde tot een onderzoek naar hun woon- en leefsituatie, nadat de gemeente een proces-verbaal van de politie ontving waarin stond dat appellanten niet in hun woning werden aangetroffen tijdens een doorzoeking. De sociaal rechercheur heeft vervolgens dossieronderzoek verricht en waarnemingen gedaan bij het uitkeringsadres. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college besloten de bijstand van appellanten per 13 oktober 2021 in te trekken, omdat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het college onterecht onderzoek heeft gedaan naar hun woon- en leefsituatie en dat dit een ongerechtvaardigde inbreuk op hun recht op respect voor hun privéleven vormde. De Raad voor de Rechtspraak heeft deze beroepsgronden verworpen. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening en dat er voldoende aanleiding was voor het onderzoek, gezien het proces-verbaal van de politie. Ook de stelling van appellanten dat zij in de val waren gelokt door de uitnodiging voor het gesprek op 13 oktober 2021, waarin niet expliciet werd vermeld dat het gesprek met een sociaal rechercheur zou plaatsvinden, werd niet gehonoreerd. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Roermond.

Uitspraak

23/2518 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 juli 2023, 22/1626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 3 september 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand op de grond dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij hun hoofdverblijf in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres hadden. Volgens appellanten mocht het college geen onderzoek doen naar hun woon- en leefsituatie en heeft het college met het verrichte onderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op hun recht op respect voor hun privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raad geeft appellanten geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 juli 2024. Voor appellanten is mr. Dohmen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. van Santvoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 11 april 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Zij staan sinds 3 april 2000 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op een adres in [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
De gemeente Venray heeft op 5 oktober 2020 van de politie een proces-verbaal van 1 oktober 2020 ontvangen. Dat zag op een doorzoeking van de woning van appellanten. Deze doorzoeking vond plaats op verzoek van de Duitse politie in het kader van een onderzoek naar handel in verdovende middelen. In het proces-verbaal staat dat appellanten niet in de woning op het uitkeringsadres werden aangetroffen, maar wel hun zoon en zijn gezin, dat de zoon verklaarde dat hij en zijn gezin daar sinds twee maanden verbleven, dat tijdens de doorzoeking geen enkel bewijs werd aangetroffen waaruit bleek dat appellanten in de woning verbleven en dat van appellanten geen persoonlijke bezittingen werden aangetroffen in de woning. Naar aanleiding hiervan heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Venray een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellanten.
1.2.1.
In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek verricht, gegevens over het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd bij Waterleiding Maatschappij Limburg en waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres in de periode van 11 oktober 2021 tot en met 13 oktober 2021.
1.2.2.
In een brief van 7 oktober 2021 heeft een coach namens het college appellanten uitgenodigd voor een gesprek op het gemeentehuis op 13 oktober 2021. In de gespreksuitnodiging staat: “U heeft een uitkering op grond van de Participatiewet van de gemeente Venray. In verband met een (regulier) onderzoek naar de rechtmatigheid hiervan wordt u uitgenodigd voor een gesprek” en ook dat zij een geldig legitimatiebewijs en bankgegevens over een bepaalde periode moeten meenemen naar het gesprek. De sociaal rechercheur heeft op 13 oktober 2021 met appellante gesproken.
1.2.3.
Aansluitend aan dit gesprek heeft de sociaal rechercheur een huisbezoek afgelegd in de woning op het uitkeringsadres.
1.2.4.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage Bijzonder onderzoek van 20 oktober 2021.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om met een besluit van 25 oktober 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 13 juni 2022 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten met ingang van 13 oktober 2021 in te trekken. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten hun hoofdverblijf niet hadden op het uitkeringsadres en de inlichtingenverplichting hebben geschonden door dat niet te melden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college niet op basis van de door de politie verkregen gegevens onderzoek had mogen doen naar hun woon- en leefsituatie. Het is namelijk onduidelijk hoe en waarom de informatie van de politie over de doorzoeking van de woning van appellanten bij de sociaal rechercheur terecht is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.1.1.
Het college is bevoegd om onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of de voortzetting van bijstand. Dat volgt uit artikel 53a van de PW. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan uit eigen beweging worden uitgeoefend, dus ook zonder voorafgaand signaal of vermoeden. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.1.2.
Afgezien hiervan was er in dit geval wel een concreet signaal dat de bijstand mogelijk niet rechtmatig aan appellanten werd verleend, namelijk een proces-verbaal van bevindingen van de politie. De wijze waarop en de reden waarom de sociaal-rechercheur dit proces-verbaal heeft verkregen is niet van betekenis voor de vraag of dit aanleiding mocht zijn voor het instellen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand.
4.2.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat het college om de volgende reden een ongerechtvaardigde inbreuk heeft gemaakt op hun recht op respect voor hun privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Appellanten voelen zich in de val gelokt door de wijze waarop zij zijn uitgenodigd voor het gesprek op 13 oktober 2021. In de uitnodigingsbrief heeft het college namelijk niet vermeld dat appellanten werden opgeroepen in verband met een onderzoek naar hun woon- en leefsituatie, en ook niet dat het gesprek zou plaatsvinden met een sociaal rechercheur. Door appelanten zo uit te nodigen, heeft appellante tijdens het gesprek geen eerlijke kans gekregen. Zij voelde zich een gegijzelde. Ook deze beroepsgrond slaagt niet, gelet op het volgende.
4.2.1.
Niet valt in te zien hoe het college om de door appellanten genoemde reden een inbreuk heeft gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van appellanten.
4.2.2.
Voor zover appellanten hebben willen aanvoeren dat de verklaring van appellante niet aan de besluitvorming van het college ten grondslag kan worden gelegd, slaagt deze beroepsgrond ook niet. Het enkele feit dat de gespreksuitnodiging in de visie van appellanten onduidelijk was, is daarvoor in ieder geval niet voldoende. Dat appellante tijdens het gesprek het gevoel had gegijzeld te zijn en geen eerlijke kans te hebben, heeft zij niet nader geconcretiseerd en toegelicht en ook niet onderbouwd, zodat de Raad daaraan voorbij gaat.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8 van het EVRM
1.
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231.