ECLI:NL:CRVB:2024:1837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 4 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/8711. Het hoger beroep werd ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 5 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar nam. Appellant trok zijn hoger beroep in, omdat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan zijn bezwaren. Hij verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.
De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 25 september 2024 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan veroordeeld kan worden in de kosten als het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft vastgesteld dat de proceskosten, die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken, in totaal € 5.185,50 bedragen. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, inclusief het door appellant betaalde griffierecht van € 182,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter T. Dompeling en griffier S.P.A. Elzer.