1.3.Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen de in het procesverloop vermelde primaire besluiten bij de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de pensioenuitkering van het ABP op goede gronden gekwalificeerd als ‘overig inkomen’ in de zin van artikel 2:4, eerste lid, onder m, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Tussen partijen is volgens de rechtbank niet in geding dat appellante de toekenning van de pensioenuitkering van het [stichting] en het ABP niet heeft doorgegeven aan het Uwv, terwijl zij dit op grond van artikel 12, eerste lid, van de TW wel verplicht was. In de besluiten van 9 november 2012 en 13 maart 2015 is appellante op deze inlichtingenplicht gewezen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv kan besluiten van een herziening en terugvordering af te zien als sprake is van een dringende reden. Deze kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De door appellante aangevoerde medische en financiële omstandigheden heeft de rechtbank niet gekwalificeerd als dergelijke bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het dossier volgt dat appellante, ondanks de aangevoerde medische omstandigheden, meerdere malen wijzigingen aan het Uwv heeft doorgegeven. Appellante heeft volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dat zij de ontvangen pensioenuitkering van het [stichting] en het arbeidsongeschiktheidspensioen van het ABP niet had kunnen doorgeven. De rechtbank heeft verder begrepen dat de samenloop van een terugvordering van de Belastingdienst/Toeslagen met de terugvordering en verlaging van de toeslag door het Uwv heeft geleid tot financiële druk en zorgen bij appellante, maar heeft daarin geen aanleiding gezien om het beroep op dringende reden te honoreren. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante bescherming geniet omdat het door het Uwv in te houden bedrag gereguleerd is. Ook heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2020 bepaald dat appellante voorlopig niet in staat is om de terugvordering af te lossen. Met betrekking tot de verlaging van de toeslag vanaf 1 augustus 2020 heeft appellante geen gronden aangevoerd waaruit volgt dat het Uwv de (hoogte van de) toeslag verkeerd berekend heeft. De blote stelling dat de verlaging niet had moeten plaatsvinden treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden de toeslag vanaf 1 augustus 2020 verlaagd naar € 67,43 bruto per maand.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante had het Uwv, gelet op haar uitzonderlijke situatie, moeten afzien van de terugvorderingen, dan wel met de uitzonderlijkheid van de situatie rekening moeten houden bij de terugvorderingen. De uitzonderlijke situatie volgt volgens appellante uit haar medische situatie en de omstandigheid dat het voor haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat de inkomsten van het [stichting] en het ABP van invloed waren op de hoogte van haar toeslag. Appellante stelt dat zij specifiek navraag heeft gedaan bij het ABP. Het ABP heeft appellante te kennen gegeven dat de inkomsten niet van invloed waren op de uitkering. Appellante heeft verder gesteld dat zij door een val van een trap letsel heeft opgelopen, als gevolg waarvan appellante last heeft van cognitieve stoornissen die betrekking hebben op het denken, taal, geheugen, concentratie, kennis op kunnen nemen en verwerken, waarnemen, bewustzijn en aandacht. Daarbij komen volgens appellante moeilijkheden met het geheugen, de concentratie en de denksnelheid het meest voor. Dat appellante de terugvorderingen voorlopig niet hoeft te voldoen, doet volgens haar niets af aan de uitzonderlijkheid van de geschetste situatie.