ECLI:NL:CRVB:2024:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
23/2596 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar kinderbijslag te weigeren vanaf het tweede kwartaal van 2022. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat appellante op de peildatum van 1 april 2022 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, wat noodzakelijk is voor het recht op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, geboren in Nederland en getrouwd met een Marokkaanse man, had haar kinderen in Marokko wonen en was daar ook lange tijd verblijvend. De Svb had vastgesteld dat appellante op de peildatum niet meer als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd, wat door de rechtbank werd bevestigd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op de peildatum wel degelijk ingezetene van Nederland was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden, waaronder het langdurig verblijf van appellante in Marokko en de afwezigheid van een duurzame band met Nederland, de conclusie van de Svb en de rechtbank ondersteunen. De Raad heeft de relevante artikelen van de AKW in overweging genomen en vastgesteld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De uitspraak bevestigt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag, en dat zij geen proceskostenvergoeding ontvangt omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2596 AKW
Datum uitspraak: 18 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2023, 22/4126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De rechtbank heeft de Svb gevolgd in het oordeel dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2022 niet langer recht heeft op kinderbijslag. Voor het recht op kinderbijslag is vereist dat appellante ingezetene van Nederland is. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat appellante dit op de peildatum 1 april 2022 niet meer is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is getrouwd met [naam echtgenoot] , met wie zij twee kinderen heeft. [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012, en [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016. Appellante staat in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van haar ouders in [plaats] . Haar echtgenoot woont en werkt in Marokko en heeft de Marokkaanse nationaliteit. De kinderen van appellante wonen sinds april 2017 bij hun vader in Marokko en gaan daar naar school. Appellante ontving voor beide kinderen kinderbijslag op grond van de AKW. [1]
1.2.
Vanwege twijfel aan het ingezetenschap van appellante heeft de Svb de afdeling Handhaving een onderzoek hiernaar laten verrichten. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een handhavingsrapport van 30 mei 2022.
1.3.
Met een besluit van 23 juni 2022 heeft de Svb bepaald dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2022 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zij op 1 april 2022 (peildatum) geen duurzame persoonlijke band met Nederland meer heeft. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door de Svb met een besluit van 16 augustus 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb vindt dat alle omstandigheden erop wijzen dat appellante vanaf 1 april 2022 geen ingezetene meer is van Nederland en zij voor het tweede kwartaal van 2022 niet meer verzekerd is voor de AKW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat op de peildatum niet langer een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland bestond. De Svb heeft op goede gronden bepaald dat appellante op de peildatum geen ingezetene van Nederland was, waardoor zij vanaf het tweede kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert, kort samengevat, aan dat zij op de peildatum wel ingezetene van Nederland was.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Op grond van artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [2] komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat op de peildatum niet langer een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland bestond. Op grond van de beschikbare gegevens, zoals het handhavingsrapport, de in- en uitreistempels in het Nederlandse paspoort van appellante en haar eigen verklaring zoals verwoord in het handhavingsrapport, stelt de Raad vast dat appellante in de periode vanaf 1 april 2019 tot en met 1 april 2022 het grootste deel in Marokko verbleef, bij haar echtgenoot en kinderen. Dat de coronacrisis de terugkeer naar Nederland belemmerde, zoals appellante heeft gesteld, maakt dit niet anders. Bovendien blijkt uit de in- en uitreisstempels in het paspoort van appellante dat zij al sinds 2015, dus lang voor de coronacrisis, regelmatig langdurig in Marokko verbleef. Verder wordt meegewogen dat de echtgenoot van appellante, haar minderjarige kinderen en haar schoonfamilie in Marokko wonen, dat appellante en haar echtgenoot daar een huurhuis hebben, haar echtgenoot daar werkt en dat haar kinderen daar naar school gaan. De omstandigheden dat appellante op het adres van haar ouders in Nederland een aparte kamer tot haar beschikking heeft en zij in Nederland een huisarts, tandarts, apotheek en administratie, bankrekening en kleding heeft, zijn onvoldoende om een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland aan te nemen. Ook de door appellante naar voren gebrachte wens om zich met haar gezin op termijn in Nederland te vestigen, is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat appellante vanaf 1 april 2022 geen ingezetene van Nederland meer is.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en Y. Sneevliet en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.