ECLI:NL:CRVB:2024:1805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
22/152 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van beslaglegging op IVA-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 december 2021 het bezwaar van appellante tegen de betaalspecificatie van 11 januari 2021 ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad heeft overwogen dat het Uwv gehouden is om medewerking te verlenen aan de beslaglegging en dat het niet aan het Uwv is om de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Appellante ontving een IVA-uitkering en had bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificatie, waarin onder andere een bedrag aan derden werd uitbetaald. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de betaalspecificatie vatbaar was voor bezwaar en beroep, maar dat de gronden van appellante met betrekking tot de beslaglegging al eerder door de rechtbank en de Raad zijn verworpen. Appellante kan haar bezwaren tegen de beslaglegging aan de civiele rechter voorleggen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Uitspraak

22/152 WIA
Datum uitspraak: 18 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2021, 21/2811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het bezwaar van appellante tegen de betaalspecificatie van 11 januari 2021 terecht ongegrond heeft verklaard, omdat het Uwv gehouden is aan de uitvoering van een beslaglegging gevolg te geven.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van 12 april 2024.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt van het Uwv een IVA-uitkering. Zij krijgt regelmatig een betaalspecificatie waarop is vermeld hoe het aan haar uit te betalen bedrag aan uitkering is vastgesteld.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft het Uwv appellante een betaalspecificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand januari 2021 gestuurd. Uit deze specificatie blijkt onder meer dat de bruto-uitkering € 2.198,93 bedraagt, dat er naast loonheffing en inhouding SV-premies een bedrag van € 550,43 aan derden wordt uitbetaald en dat haar nettouitkering € 833,83 bedraagt.
1.3.
Bij besluit van 14 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de gronden die appellante tegen de beslaglegging naar voren heeft gebracht in uitspraken door zowel de rechtbank als de Raad zijn verworpen en dat zij zich, als zij problemen met de beslaglegging ervaart, tot de deurwaarder/beslaglegger en/of de civiele rechter kan wenden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de betaalspecificatie van 11 januari 2021 vatbaar was voor bezwaar en beroep, vanwege de verschillen tussen de betaalspecificatie van januari 2021 en de betaalspecificatie van december 2020. Met betrekking tot de door appellante aangevoerde gronden, die vooral betrekking hebben op de beslaglegging en de beslagafdracht aan de beslaglegger, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze al in verschillende uitspraken van de rechtbank en de Raad zijn verworpen. Wanneer appellante zich niet kan vinden in de beslaglegging, dient zij zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv het beslag juist heeft uitgevoerd. Voorts heeft appellante gesteld dat zij de schuld aan Obvion nooit heeft erkend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad heeft in eerdere procedures van appellante uitleg gegeven over de wijze waarop een deugdelijk beslag wordt gelegd en over de mogelijkheden om in een bestuursrechtelijke procedure op te komen tegen beslaglegging op een uitkering. [1] Het Uwv is gehouden aan het beslag medewerking te verlenen en het ligt het niet op de weg van het Uwv de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Het is de Raad ook in de onderhavige zaak niet gebleken dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven. Appellante kan haar bezwaren tegen de beslissing om beslag te leggen en de vaststelling van de beslagvrije voet desgewenst aan de civiele rechter voorleggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2511.