ECLI:NL:CRVB:2024:1796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
23/1421 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekerde jaren voor AOW-pensioen en de gevolgen van inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2024, wordt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) behandeld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn AOW-pensioen, waarbij een korting van 50% was toegepast vanwege niet verzekerde jaren. De Raad oordeelt dat de Svb de verzekerde jaren van appellant correct heeft vastgesteld. Appellant kon niet aantonen dat hij op de adressen verbleef waar hij ingeschreven stond, en het was niet vast te stellen dat hij in die periodes in Nederland verbleef. Hierdoor is appellant voor deze jaren terecht niet verzekerd geacht.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de Svb voldoende had gemotiveerd waarom appellant niet verzekerd was voor de AOW. Appellant had geen nieuwe gegevens ingediend die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, wat betekent dat de korting op het AOW-pensioen van appellant in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

23/1421 AOW
Datum uitspraak: 12 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2023, 22/3501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de Svb de verzekerde jaren van appellant voor de AOW juist heeft vastgesteld. Ook de formele gronden van appellant slagen niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.G.P. Heijstek, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft geen verweerschrift ingediend, maar wel nadere stukken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Voor appellant is zijn gemachtigde verschenen, in het bijzijn van een broer van appellant, [naam broer] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is met ingang van 1 mei 2020 een voorlopig AOW [1] -pensioen uitbetaald, waarop een korting is toegepast van 48% in verband met afgerond 24 niet verzekerde jaren.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2022 (besluit 1) heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant vastgesteld en het teveel betaalde AOW-pensioen over 1 mei 2021 tot en met 31 januari 2022 van € 1.209,10 van hem teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat aan appellant per 1 mei 2020 een AOW-pensioen is toegekend, waarop een korting is toegepast van 50% in verband met, afgerond, 25 niet verzekerde jaren. Aangezien bij de voorlopige betaling een korting van 48% is toegepast, heeft appellant per maand 2% te veel AOW-pensioen ontvangen.
1.3.
Bij afzonderlijk besluit van 14 februari 2022 (besluit 2) heeft de Svb de uitbetaling van het AOW-pensioen geschorst, omdat appellant is uitgeschreven uit de BRP [2] en de Svb niet weet waar hij op dat moment woont.
1.4.
Appellant heeft tegen besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 juni 2022 (bestreden besluit 1) heeft de Svb de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
1.5.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de Svb bij besluit van 25 januari 2023 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 gewijzigd en een andere motivering ten grondslag gelegd aan de niet verzekerde periodes.
1.6.
Met een besluit van 30 januari 2023 heeft de Svb de schorsing van de uitbetaling van het AOW-pensioen opgeheven en een nabetaling gedaan, omdat appellant de Svb informatie heeft gegeven waaruit bleek dat hij terecht een AOW-pensioen ontving. Omdat appellant niet staat ingeschreven op een adres is afgesproken dat hij iedere drie maanden een foto van zichzelf stuurt met zijn legitimatiebewijs en de krant van die dag. Ook moet appellant daarbij aangeven waar hij op dat moment verblijft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat de Svb aan appellant een vergoeding van het griffierecht en zijn proceskosten moet betalen. Aan de nietontvankelijkverklaring ligt ten grondslag dat niet is gebleken dat appellant nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit 1. Ten aanzien van de ongegrondverklaring heeft de rechtbank overwogen dat de Svb met bestreden besluit 2 voldoende is ingegaan op het standpunt van appellant dat uit moet worden gegaan van de gegevens in het BRP. Dat appellant tijdens de hoorzitting nog andere bezwaren naar voren heeft gebracht is niet gebleken. De Svb heeft met bestreden besluit 2 voldoende gemotiveerd op welke wijze hij tot de conclusie is gekomen dat op het AOW-pensioen van appellant een korting van 50% moet worden toegepast.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten in stand kan blijven. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Verzekerde periodes
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant voor meer periodes verzekerd is voor de AOW dan door de Svb is aangenomen.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de Svb in bestreden besluit 2 inzichtelijk uiteen heeft gezet om welke redenen appellant over verschillende periodes niet verzekerd is geacht voor de AOW. Het ter zitting door appellant overgelegde overzicht brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Anders dan appellant heeft betoogd, is hij niet automatisch verzekerd als hij een periode in de BRP ingeschreven heeft gestaan. In bestreden besluit 2 is de Svb voor vier tijdvakken afgeweken van de inschrijving van appellant in de BRP. Wat betreft het tijdvak van 15 februari 2006 tot en met 10 juni 2009 is onder meer van belang dat in augustus 2008 een onderzoek door de afdeling handhaving Svb heeft plaatsgevonden. Uit dat onderzoek blijkt dat het adres in Den Haag, waar appellant stond ingeschreven, alleen als postadres werd gebruikt. Volgens de hoofdbewoner kon appellant gelet op de grootte van de woning niet op dat adres wonen. Over de tijdvakken van 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2010 en van 1 april 2011 tot en met 27 mei 2011 stond appellant ingeschreven op een adres in Terhole. Uit onderzoek is gebleken dat op dat adres een café was gevestigd en dat het eveneens een postadres betrof. Wat betreft het tijdvak van 29 november 2017 tot en met 6 april 2020 is tot slot in aanmerking genomen dat de hoofdbewoner van het adres in Leeuwarden in september 2019 heeft verklaard dat het om een postadres ging. Hij wist niet waar appellant verbleef.
4.3.
Op grond hiervan heeft de Svb terecht vastgesteld dat appellant niet op de adressen verbleef waar hij was ingeschreven en dat ook niet is vast te stellen dat hij in die periodes in Nederland verbleef. Appellant is daarom voor deze jaren terecht niet verzekerd geacht. Ook de vaststelling van de overige in bestreden besluit 2 vastgestelde niet verzekerde jaren acht de Raad juist. Appellant heeft geen verdere gegevens ingebracht waaruit zou moeten blijken dat hij voor meer jaren verzekerd is geweest dan in bestreden besluit 2 is aangenomen.
Formele gronden
4.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ook de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het aannemen van procesbelang. De grond dat de Svb door het afgeven van bestreden besluit 2 heeft erkend dat de beoordeling in de eerdere fase niet goed is gegaan en dat het beroep gegrond had moeten worden verklaard, slaagt niet. De rechtbank heeft hieraan consequenties verbonden door een proceskostenveroordeling uit te spreken.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 2. Met bestreden besluit 2 heeft de Svb bestreden besluit 1 gewijzigd en hieraan een andere motivering ten grondslag gelegd. Appellant is het niet eens met het nieuwe besluit, zodat dit besluit gelet op artikel 6:19 van de Awb [3] bij de beoordeling van het beroep is betrokken. Overigens is ter zitting bij de rechtbank op 9 november 2022 met partijen besproken dat de Svb een nader besluit zou nemen om meer duidelijkheid te geven over de niet verzekerde tijdvakken. Vervolgens heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden op 19 januari 2023 voordat bestreden besluit 2 is genomen. Hierna heeft er nog een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank op 8 maart 2023 waar appellant niet is verschenen. Appellant is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om op de gewijzigde motivering te reageren. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat appellant geen uitnodiging zou hebben gehad voor de zitting van 8 maart 2023. De uitnodiging is aangetekend verzonden en niet retour gekomen. Voor een terugverwijzing naar de rechtbank zoals appellant heeft verzocht, bestaat dan ook geen aanleiding.
Overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak
4.6.
Tot slot is appellant opgekomen tegen een zin in overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak. Daarin is (samengevat) opgenomen dat appellant iedere drie maanden een foto van zichzelf moet opsturen met de krant en zijn legitimatiebewijs en moet aangeven waar hij op dat moment verblijft, zodat de Svb de leefsituatie kan vaststellen. Appellant voert aan dat het niet gaat om het vaststellen van de leefsituatie, maar om aan te tonen dat hij nog leeft en dat hij moet worden behandeld als zwever. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat de afspraak over het tonen van een foto met een krant in beginsel goed werkt. Vanuit de kant van de Svb bestaat er geen bezwaar tegen om in te stemmen met het verzoek van appellant dat hij wordt behandeld als zwerver. De Raad verbindt hieraan geen consequenties.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat bestreden besluit 2 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) N. el Khabazi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Basisregistratie personen.
3.Algemene wet bestuursrecht.