ECLI:NL:CRVB:2024:1771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
23/2215 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een snorfiets of snorscooter op basis van medisch advies en blokkeringsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, geboren in 1959, heeft verschillende aandoeningen die zijn mobiliteit beperken en heeft een snorscooter ontvangen als maatwerkvoorziening. Vanwege problemen met de snorscooter heeft hij verzocht om een snorfiets of snorscooter met een lager gewicht en een lagere instap. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar heeft een medisch advies aangevraagd bij de GGD Hollands Midden, maar appellant heeft gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor het college geen kennis kon nemen van dit advies. Hierdoor kon het college niet vaststellen of de gevraagde maatwerkvoorziening noodzakelijk was.

Het college heeft de aanvraag van appellant afgewezen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), omdat zonder inzage in het medisch advies de noodzaak van de maatwerkvoorziening niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college een medisch advies nodig had om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellant niet de medewerking heeft verleend die redelijkerwijs nodig was voor de uitvoering van de Wmo 2015. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

23/2215 WMO15
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juni 2023, 21/5186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juli 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. van de Poel en I.M. van der Deure.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1959, is bekend met verschillende aandoeningen die hem beperken in zijn mobiliteit. In verband daarmee is aan appellant een maatwerkvoorziening in de vorm van een snorscooter verstrekt.
1.2.
Omdat appellant problemen ondervond bij het gebruik van de snorscooter heeft hij zich bij het college gemeld en verzocht om een snorfiets of een snorscooter met een lager gewicht en een lagere instap. Naar aanleiding van deze melding heeft het college een onderzoek verricht. In het kader van dat onderzoek heeft het college de GGD Hollands Midden om medisch advies gevraagd. Dat advies is opgesteld. Appellant heeft vervolgens gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor het college van het medisch advies geen kennis heeft kunnen nemen.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit), heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat zonder inzage in het medisch advies de noodzaak van de gevraagde maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, doet het blokkeringsrecht geen afbreuk aan de uit deze bepaling voortvloeiende verplichting. Het is aan de betrokkene om een afweging te maken of hij al dan niet gebruik maakt van het blokkeringsrecht met de gevolgen van dien. [1]
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat een medisch advies niet nodig is om vast te stellen of hij aangewezen is op de gevraagde maatwerkvoorziening. Deze hoger beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de door appellant ondervonden problemen, de daaraan ten grondslag liggende beperkingen, het vermoedelijk progressieve karakter van deze beperkingen en het feit dat geen actuele medische informatie over de gezondheidstoestand van appellant beschikbaar was, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat een medisch advies noodzakelijk was.
4.3.
Door gebruik te maken van het blokkeringsrecht heeft appellant verhinderd dat het college kennis heeft kunnen nemen van het medisch advies. Zonder inzage in het medisch advies kan het college niet vaststellen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, welke beperkingen appellant ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie en hoe deze beperkingen het beste gecompenseerd kunnen worden. Appellant heeft dan ook niet de medewerking verleend die redelijkerwijs nodig was. Dat appellant in hoger beroep alsnog het medisch advies heeft overgelegd maakt dit niet anders. De gevolgen van dit niet meewerken komen voor rekening en risico van appellant.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 24 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2020.