ECLI:NL:CRVB:2023:2020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
22/1322 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een elektrische fiets op basis van onvoldoende medewerking en medische noodzaak

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, in dit geval een elektrische fiets, behandeld. Appellant, die lijdt aan chronische pijnklachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of er een medische noodzaak was voor de elektrische fiets. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 24 oktober 2023 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat appellant gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor het college niet in staat was om een medisch advies te verkrijgen dat nodig was om de medische noodzaak vast te stellen. De Raad concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voor de elektrische fiets niet kon worden goedgekeurd, omdat appellant onvoldoende medewerking heeft verleend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1322 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2022, 20/3437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 14 maart 2019 heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit onder meer een elektrische fiets afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 8 juni 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak 22/1331 PW op een zitting van 20 september 2023. Voor appellant is mr. Stam verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen en mr. A. Slotboom.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de vraag of het college de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening bestaande uit een elektrische fiets terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Door het inroepen van het blokkeringsrecht heeft appellant onvoldoende medewerking verleend, waardoor de medische noodzaak voor deze maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1980, is bekend met chronische pijnklachten en ervaart als gevolg hiervan beperkingen. Appellant heeft zich daarom bij het college gemeld voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Hij heeft vervolgens een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit onder meer een elektrische fiets ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming.
1.2.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is vast te stellen of er een medische noodzaak is voor het verstrekken van een elektrische fiets. Appellant heeft namelijk gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor het college het uitgebrachte medisch advies niet heeft kunnen beoordelen. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting doordat hij zijn blokkeringsrecht heeft ingeroepen. Het college heeft kunnen concluderen dat er geen medische noodzaak is voor het verstrekken van een elektrische fiets. Het college heeft daarom de aanvraag van appellant mogen afwijzen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant betoogt dat de medisch adviseur hem ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Appellant is daarom van mening dat hij terecht gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht. Het college heeft zelf om het medisch advies gevraagd. Hieruit volgt al dat het eerdere medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek moet appellant in de gelegenheid worden gesteld om van de uitslag en de gevolgtrekking van een onderzoek ter beoordeling van zijn gezondheidstoestand als eerste kennis te nemen om te kunnen beslissen of daarvan mededeling wordt gedaan aan anderen. De in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 opgenomen verplichting van de cliënt om aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die voor de uitvoering van de Wmo 2015 redelijkerwijs nodig is, doet aan het blokkeringsrecht geen afbreuk. Ook doet het blokkeringsrecht geen afbreuk aan de uit dit artikel voortvloeiende verplichting. Het is aan appellant om een afweging te maken of hij al dan niet gebruik maakt van het blokkeringsrecht met de gevolgen van dien.
4.2.
Het college heeft in de bezwaarschriftprocedure verzocht een medisch advies uit te brengen over de vraag welke lichamelijke beperkingen appellant heeft. Daarbij is de vraag gesteld of deze beperkingen zodanig zijn dat hij gebruik moet maken van een elektrische fiets om zich te verplaatsen of dat een normale fiets adequaat is. De medisch adviseur heeft appellant weliswaar op het spreekuur gezien, maar bij hem geen lichamelijk onderzoek verricht. Ook heeft de medisch adviseur geen informatie opgevraagd. Naar aanleiding van bezwaren van appellant hierover heeft het college een andere medisch adviseur verzocht een nieuw advies uit te brengen onder de voorwaarde dat medische informatie wordt opgevraagd bij de huisarts. De medisch adviseur heeft vervolgens medische informatie ingewonnen en een conceptadvies opgesteld. Appellant heeft vervolgens gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, omdat de medisch adviseur een conceptadvies heeft opgesteld zonder dat hij is onderzocht of gezien door de medisch adviseur.
4.3.
Het gevolg van het inroepen van het blokkeringsrecht door appellant is dat de medisch adviseur geen inhoudelijk medisch advies heeft uitgebracht. Daardoor heeft appellant verhinderd dat het college kan vaststellen of het onderzoek zorgvuldig is geweest en of er een medische noodzaak bestaat voor de gevraagde maatwerkvoorziening. De gevolgen van dit niet meewerken komen, gelet op wat in 4.1. is overwogen, voor rekening en risico van appellant.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen op de grond dat niet kan worden vastgesteld dat er een medische noodzaak voor een elektrische fiets is.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en A.J. Schaap en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2023.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) I. van der Hout