ECLI:NL:CRVB:2024:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
23/2869 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de afwijzing van de aanvraag voor dubbele kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Appellante had verzocht om dubbele kinderbijslag voor haar zoon, die autisme en een ontwikkelingsachterstand heeft. De Svb had de aanvraag afgewezen, omdat volgens hen niet voldaan werd aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), specifiek artikel 7a, dat betrekking heeft op intensieve zorg. De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de Svb bevestigd, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van intensieve zorg. De zorgscore van de zoon van appellante was vastgesteld op twee punten, terwijl voor de toekenning van dubbele kinderbijslag minimaal drie punten vereist zijn. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot een vernietiging van het besluit leidden. De Raad bevestigde dat de Svb zich kon baseren op het advies van het CIZ en dat er geen reden was om aan de juistheid van dit advies te twijfelen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen, en bleef de afwijzing van de aanvraag voor dubbele kinderbijslag in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 12 september 2024.

Uitspraak

23/2869 AKW
Datum uitspraak: 12 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2023, 22/2268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb de aanvraag van appellante voor dubbele kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2021 terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Er is geen sprake van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW. [1]

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van Cortenberghe-van Dam, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nader stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.F.M. den Hollander, kantoorgenoot van mr. Van Cortenberghevan Dam. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft bij de Svb een aanvraag ingediend voor de toekenning van dubbele kinderbijslag voor haar zoon [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] 2008
.Bij [naam zoon] is autisme vastgesteld en een forse ontwikkelingsachterstand.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2021, gehandhaafd bij besluit van 9 mei 2022 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van appellante vanaf het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. De Svb heeft zich, onder verwijzing naar adviezen van het CIZ en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader), op het standpunt gesteld dat [naam zoon] geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig heeft en dat daarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Na heroverweging in bezwaar is zijn zorgscore vastgesteld op twee punten, terwijl gelet op zijn leeftijd van twaalf jaar op de peildatum 1 januari 2021 een minimale zorgscore van drie punten vereist is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit dat appellante in 2020 dubbele kinderbijslag heeft ontvangen niet betekent dat zij hier ook over 2021 recht op heeft. De Svb heeft over 2021 terecht geen dubbele kinderbijslag toegekend. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de zorgscore onjuist zou zijn. Uit het medisch advies van het CIZ blijkt dat er zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Er is voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom op de onderdelen lichaamshygiëne en bezig houden, handreikingen geen punt is toegekend. Uit de stukken volgt dat [naam zoon] de handelingen met betrekking tot lichaamshygiëne, anders dan tandenpoetsen, fysiek grotendeels zelfstandig kan, maar dat bij een deel van de handelingen veel toezicht en eventueel hulp noodzakelijk is. Daarvoor is verwezen naar het ontwikkelingsperspectiefplan van 8 juli 2021, het advies van het CIZ van 19 augustus 2021 en de brief van het CIZ van 13 juli 2023. Ook zijn daarbij de antwoorden van appellante op het vragenformulier betrokken. Voor wat betreft het onderdeel bezig houden, handreikingen kan niet worden geobjectiveerd dat er een noodzaak is tot het aanbieden van een complete dagstructuur of dat alle activiteiten binnenshuis georganiseerd en begeleid moeten worden. Uit de door appellante ingebrachte brief van Pameijer van 26 juli 2023, die de situatie beschrijft over de jaren 20122019, komt geen ander beeld naar voren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb de aanvraag van appellante om dubbele kinderbijslag terecht afgewezen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke situatie en stelt dat het onderzoek door CIZ onzorgvuldig is geweest. [naam zoon] is nooit fysiek gezien door CIZ, waardoor niet is gezien hoe het er thuis aan toe gaat. Er had een punt moeten worden toegekend voor lichaamshygiëne en bezig houden, handreikingen, omdat [naam zoon] op deze onderdelen hulp nodig heeft van anderen. Verder wijst zij erop dat [naam zoon] per 27 juni 2024 is toegelaten tot de Wlz. [2]

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het CIZ hanteert bij de beoordeling van het recht op dubbele kinderbijslag het Beoordelingskader. Het Beoordelingskader is aan te merken als een vaste gedragslijn en kan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanspraak op dubbele kinderbijslag worden genomen. [3]
4.2.
Appellante heeft zich in hoger beroep grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst daarnaar. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De stelling dat fysiek onderzoek van [naam zoon] meerwaarde zou hebben gehad, omdat de medisch adviseur dan zelf had kunnen zien hoe het er thuis aan toe gaat, maakt niet dat zodanige twijfel aan het advies van het CIZ bestaat, dat de Svb daar niet van heeft kunnen uitgaan. Appellante is voldoende in de gelegenheid gesteld om haar verhaal aan de medisch adviseur te doen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat medische feiten zijn gemist. De toelating tot de Wlz per 24 juni 2024, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Dit besluit ziet op een periode van ruim drie jaar na datum in geding, waardoor daaraan niet de door appellante gewenste waarde kan worden gehecht.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat weigering van dubbele kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2021 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) N. el Khabazi

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Wet langdurige zorg.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:87.