ECLI:NL:CRVB:2024:1739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake beëindiging Ziektewetuitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de Ziektewetuitkering van appellant per 17 december 2017 heeft beëindigd. De Raad heeft eerder, op 19 juli 2021, de uitspraak van de rechtbank Limburg vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij aandacht moest worden besteed aan de psychische klachten van appellant. Het Uwv heeft op 6 december 2021 het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard, waarop appellant beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend en aanvullende informatie opgevraagd bij het Uwv, dat een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingediend. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv alsnog een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de psychische klachten van appellant niet tot meer beperkingen leiden dan eerder vastgesteld. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met twee jaar en ruim acht maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,-. De overschrijding wordt voor de helft toegerekend aan de Staat, waardoor zowel het Uwv als de Staat veroordeeld worden tot betaling van € 1.500,- aan appellant. Tevens zijn de proceskosten van appellant vergoed, die zijn begroot op € 437,50, te verdelen tussen het Uwv en de Staat.