ECLI:NL:CRVB:2024:1723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
22/1573 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1993, heeft een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarbij zij aangaf te lijden aan ernstige hoofdpijn en duizeligheid door een aangeboren aandoening. Het Uwv heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Dit besluit werd bestreden door appellante, die in hoger beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 november 2023, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door een advocaat. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen had en dat zij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.187,50 bedragen, evenals het griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

22/1573 WAJONG
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2022, 20/3565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 november 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv heeft nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden. Partijen hebben over en weer gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 11 november 2019 ontvangen brief van de gemeente Oldambt een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante continu hoofdpijn heeft en klachten van duizeligheid, flauwvallen als gevolg van een aangeboren AVM (arterioveneuze malformatie) achter haar rechteroor. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de plastisch chirurg, huisarts en het Ommelander Ziekenhuis Groningen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna bij besluit van 16 april 2020 geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 oktober 2020 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd waarom appellante één uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Met de enkele stelling van appellante dat zij geen arbeidsvermogen heeft, heeft zij deze overwegingen niet concreet bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast in zijn rapport van 21 januari 2022 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom de door appellante in de beroepsprocedure ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het eerdere standpunt. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn standpunt te volgen.
2.2.
De arbeidsdeskundigen hebben vastgesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten de taak ‘afstoffen’. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd en inzichtelijk zijn. Dat appellante, naar zij stelt, haar nek niet kan bewegen en niet kan bukken, maakt niet dat zij de taak ‘afstoffen’ niet kan doen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij vindt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en haar behandelend medisch specialist van het UMCG ondersteunt haar in dit standpunt. Door haar aandoening kampt appellante met zodanige zware duizelingen dat zij in feite niets kan doen. Het verrichten van veilige enkelvoudige werkzaamheden in haar eigen tempo is niet mogelijk omdat appellante niet in staat is om haar nek te bewegen of te bukken. De door het Uwv geselecteerde taak ‘afstoffen’ is dus onmogelijk voor appellante om uit te oefenen. De bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen druisen in tegen de bevindingen van de medisch specialist.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene (duurzaam) geen arbeidsvermogen heeft. Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) wordt verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad. [1]
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 11 november 2019 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. In een nader rapport van 3 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat, anders dan appellante heeft gesteld, uit de informatie van de neuroloog uit 2020 niet blijkt dat appellante in het geheel niet in staat is om haar nek te bewegen en te bukken. Er zijn bij beeldvormend onderzoek aan de cervicale wervelkolom geen afwijkingen gevonden. Ook anderszins is appellante niet bekend met een aandoening van het houdings- en bewegingsapparaat die de beweeglijkheid van haar nek of rug beperkt. Uit de kantelproef door de neuroloog in 2021 blijkt dat appellante klachten ontwikkelt tijdens het meermaals vooroverbuigen van het hoofd vanuit een staande positie. Daarom moet appellante wel in staat worden geacht om haar hoofd te kunnen bewegen en te bukken maar moeten deze bewegingen – zeker als appellante ver voorover zou moeten buigen – alsnog in frequentie worden beperkt. Dit laatste mag bij het uitvoeren van een taak slechts incidenteel voorkomen (1 tot hooguit 2 keer per dag), terwijl minder vergaande hoofdbewegingen zich hooguit laagfrequent en zeker niet repetitief voor mogen doen. Over de frequentie van de aanvallen/wegrakingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op forse discrepanties tussen wat appellante bij de verzekeringsarts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de behandelend neurologen heeft aangegeven. Uitgaande van de psychogene laag frequente aanvallen, zoals appellante die bij de specialisten aangaf, valt niet in te zien dat deze in de weg zouden staan aan het gedurende vier uur per dag en één uur aaneengesloten verrichten van een taak. Voor een onacceptabel hoog verzuim op de datum in geding ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische onderbouwing. Deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt logischerwijs uit de voorhanden zijnde medische informatie en kan worden gevolgd. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven om aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De Raad heeft het Uwv verzocht de geschiktheid van de geselecteerde taak ‘afstoffen’ nader te motiveren. Vanwege de aangescherpte beperkingen op frequente hoofdbewegingen en bukken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een nader rapport van 15 januari 2024 geconcludeerd dat de taak ‘afstoffen’ dient te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ geselecteerd. Met deze taak beschikt appellante volgens het Uwv ongewijzigd over arbeidsvermogen.
4.5.
Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat zij vanwege haar nekklachten, haar duizeligheid/wegrakingen en beperkte concentratie deze taak evenmin kan verrichten. Ook is de taak niet geschikt, gelet op haar opleidingsniveau. Daarnaast staat het het Uwv niet vrij deze taak na jaren procederen in hoger beroep alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
4.6.
De Raad volgt appellante niet in haar standpunt. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het Uwv, ter onderbouwing van het standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, in hoger beroep een nieuwe taak selecteert. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat appellante met de bij haar bestaande beperkingen in staat is deze taak gedurende vier uur per dag en een uur aaneengesloten te verrichten. De Raad volgt appellante evenmin in haar standpunt dat zij in verband met haar opleidingsniveau de taak ‘invoeren van gegevens’ niet zou kunnen verrichten. Gelet op artikel 1a, tweede lid, van het Schattingsbesluit is een taak de kleinste eenheid van een functie en bestaat deze uit één of meerdere handelingen. In het Compendium Participatiewet is hierover op bladzijde 28 toegelicht dat aan de basis van het takenbestand zoveel mogelijk ‘elementaire taken’ liggen. Dit zijn taken waar geen opleiding en geen specifieke werkervaring voor nodig is. Het zijn veelal routinematige taken die aan te leren zijn door ze te doen (‘trainingon thejob’). Gelet hierop en gelet ook op het feit dat appellante een MBO-2 opleiding met diploma heeft afgerond, is er geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat haar opleidingsniveau onvoldoende is voor het uitvoeren van de taak ‘invoeren van gegevens’.
4.7.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarde behoeft daarom geen bespreking.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 11 november 2019 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. De Raad stelt vast dat het Uwv pas in hoger beroep het bestreden besluit van een toereikende motivering heeft voorzien. De Raad zal het motiveringsgebrek in het bestreden besluit passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak – met verbetering van gronden – moet worden bevestigd.
7. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 875,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift) en € 1.312,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 0,5 punt voor een nadere reactie, met een waarde van € 875,- per punt), in totaal € 2.187,50. Verder dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.