ECLI:NL:CRVB:2024:1722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IVA-uitkering aan appellant en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant door het Uwv, met ingang van 11 oktober 2021. Appellant is van mening dat hij per 11 oktober 2020 recht heeft op deze uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 11 oktober 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat er geen aanknopingspunten zijn voor een eerdere ingangsdatum van de IVA-uitkering.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het medisch onderzoek dat is uitgevoerd door verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant ontving sinds 14 maart 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een verzoek tot herbeoordeling op 11 oktober 2021, heeft het Uwv appellant met ingang van die datum in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant meer en ernstiger beperkt is dan eerder aangenomen, en dat zijn beperkingen duurzaam zijn.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen bewijs is dat appellant eerder dan 11 oktober 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waardoor appellant geen recht heeft op een IVA-uitkering met een eerdere ingangsdatum. Tevens wordt appellant geen vergoeding voor proceskosten toegekend, aangezien het hoger beroep niet slaagt.