ECLI:NL:CRVB:2024:1714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bovenwettelijke uitkering en WIA-dagloon: beoordeling van de uitsluiting van bovenwettelijke uitkeringen bij de berekening van het WIA-dagloon
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De zaak betreft de berekening van het WIA-dagloon en de vraag of het Uwv de bovenwettelijke uitkering, die door de ex-werkgever is betaald, terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Appellante was in dienst bij haar ex-werkgever van 1 maart 2001 tot 1 oktober 2016 en heeft na haar ziekmelding recht op een uitkering op grond van de Ziektewet en later de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft haar een IVA-uitkering toegekend, maar heeft de bovenwettelijke uitkering niet meegerekend bij de vaststelling van het WIA-dagloon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bovenwettelijke uitkering geen loon is in de zin van het Dagloonbesluit en dat het Uwv de hoogte van het WIA-dagloon correct heeft vastgesteld. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat de bovenwettelijke uitkering moet worden aangemerkt als wachtgeld en dus wel moet worden meegenomen in de berekening van het dagloon. De Raad heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de bovenwettelijke uitkering niet als loon kan worden aangemerkt en dat het Uwv de WIA-dagloon correct heeft berekend. De Raad oordeelt dat de omstandigheden van appellante niet leiden tot een onredelijke uitkomst en dat het Uwv niet gehouden is om van het Dagloonbesluit af te wijken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.