ECLI:NL:CRVB:2024:1658

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/1956 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere besluiten inzake arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had eerder geen arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 gekregen en verzocht om herziening van de besluiten van 1 december 2010 en 19 januari 2015. Het Uwv had deze verzoeken afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. Appellante had aangevoerd dat nieuwe informatie over haar geestelijke gezondheid en zorgbehoefte niet was meegenomen in de eerdere beoordelingen. De Raad volgde echter de argumentatie van het Uwv en de rechtbank, dat de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden nog steeds van toepassing waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

23/1956 WAJONG
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 mei 2023, 22/5506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de besluiten van 1 december 2010 en 19 januari 2015 waarbij appellante geen arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 is toegekend. Volgens appellante geven de stukken die zij heeft ingediend aanleiding om haar alsnog inkomensondersteuning toe te kennen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van de besluiten van 1 december 2010 en 19 januari 2015.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv verzocht om nadere stukken in te dienen. Het Uwv heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft appellante verzocht om nadere informatie over haar onderbewindstelling.
Appellante heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Appellante is verschenen in het bijzijn van haar partner, bijgestaan door mr. Koudijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft op 28 juli 2010 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) bij het Uwv ingediend. Het Uwv heeft een psychologisch expertiseonderzoek laten verrichten, in welk verband M.S.P. Vermeulen, klinisch psycholoog, op 18 oktober 2010 een rapport heeft uitgebracht. Vervolgens heeft een verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante op 5 november 2010 neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft passende functies geselecteerd en geconcludeerd dat appellante op basis daarvan 0% arbeidsongeschikt is te beschouwen. Met een besluit van 1 december 2010 heeft het Uwv geweigerd appellante arbeidsondersteuning toe te kennen.
1.2.
Op 8 september 2014 heeft appellante opnieuw een aanvraag op grond van de Wajong 2010 bij het Uwv ingediend. Zij heeft hierbij een rapport van 7 april 2009 van A.J.J.M. Duindam, GZ-psycholoog bij Pedagogisch Adviesbureau Duindam ingediend. Een verzekeringsarts heeft opnieuw de belastbaarheid van appellante neergelegd in een FML van 8 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft passende functies geselecteerd en geconcludeerd dat appellante meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Met een besluit van 19 januari 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante arbeidsondersteuning toe te kennen.
1.3.
Op 1 februari 2022 heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Appellante heeft dit onderbouwd met een aanvraag om verhoging van haar indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de onderbouwing daarvan door M. van Veen, gedragsdeskundige, ingediend. Een verzekeringsarts heeft geoordeeld dat er geen sprake is van medische feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere Wajong-beoordelingen. Met een besluit van 17 maart 2022 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen, onder verwijzing naar de besluiten van 1 december 2010 en 19 januari 2015.
1.4.
In bezwaar heeft appellante een Wlz-indicatiebesluit van 27 oktober 2021 ingediend. Met dit besluit is haar per 27 oktober 2021, voor onbepaalde tijd 24-uurszorg toegekend in de vorm van wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat er geen medische argumenten aanwezig zijn om de conclusie van de primaire verzekeringsarts te wijzigen. Bij besluit van 14 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 november 2016 [1] (lees: 27 december 2016) heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank is de primaire verzekeringsarts gevolgd in zijn overweging dat met de informatie van de gedragsdeskundige geen nieuwe medische informatie is aangeleverd ten opzichte van de voorgaande beoordelingen. Uit de informatie van de gedragsdeskundige volgt dat bij appellante sprake is van een licht verstandelijke beperking, angsten, problemen bij het reguleren van emoties en dat zij een totale intelligentiescore van 70 heeft. Voor het verwerken van trauma’s uit het verleden, die doorwerken in spanningsopbouw in het dagelijks leven, is zij aangemeld voor EMDR. Daarnaast is de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in haar overweging dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de informatie in het Wlz-indicatiebesluit bij de voorgaande Wajong-beoordelingen bekend was. De verandering in de indicatiestelling voor hulp staat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gelijk aan nieuwe medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het herzieningsverzoek van appellante terecht heeft afgewezen omdat in 2014 de lagere intelligentie en de psychische problematiek al zijn meegenomen in de beoordeling of appellante recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat met het Wlz-indicatiebesluit en het rapport van de gedragsdeskundige er voor het eerst een concrete bevestiging is van de ernst, dan wel gradatie van haar geestvermogens. Omdat het gaat om externe bronnen, is de objectiviteit hiervan tevens een gegeven. Met de toekenning van deze mate en intensiteit van zorg kan niet verwacht worden dat appellante in staat is om te werken. Verondersteld mag worden dat appellante daartoe op [geboortedatum] 2004 nog minder in staat was; in de loopt der tijd leert men immers bij en wordt men wijzer. Appellante heeft toegelicht dat haar kinderen in 2008 uit huis zijn geplaatst, wat haar heeft getraumatiseerd. In 2010 is zij vervolgens haar vak op het kamp kwijtgeraakt, waarna zij zich van camping naar camping heeft moeten verplaatsen en feitelijk thuisloos was. Appellante had in die periode niet de juiste mensen om zich heen. Zij blokkeerde tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts. Volgens appellante vormt de samenhang van de externe, objectieve informatie en het gegeven dat haar totale intelligentie destijds significant lager is geweest dan nu. Dit is niet een feit op grond waarvan terug gekomen moet worden van de weigering van het toekennen van een Wajong-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij het Uwv heeft geweigerd om terug te komen van de besluiten van 1 december 2010 en 19 januari 2015, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.1.
In het rapport van het psychologisch expertiseonderzoek van 18 oktober 2010 staat vermeld dat appellante tijdens het interview heeft verklaard dat haar drie kinderen ongeveer twee jaar daarvoor uit huis zijn geplaatst. Ook heeft appellante destijds verklaard dat er huisvestingsproblemen waren. Deze omstandigheden waren dus bekend. De verzekeringsarts heeft verder in aanmerking genomen dat appellante een totale intelligentiescore heeft van 70. Naast een lichte verstandelijke beperking, is de verzekeringsarts tevens uitgegaan van een persoonlijkheidsstoornis, een stemmingsstoornis en een somatoforme stoornis. In de FML van 8 december 2014 zijn beperkingen aangenomen voor persoonlijk- en sociaal functioneren.
4.2.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, toeziend op haar achttiende levensjaar. In aanmerking wordt genomen dat uit de onderbouwing van de Wlz-aanvraag blijkt dat zich daarbij inmiddels ook omstandigheden voordoen waarvan in 2010 en 2017 geen sprake was. Appellante heeft in 2017 een kind gekregen en er doen zich met grote regelmaat problemen en escalaties voor. Volgens de gedragsdeskundige spelen er in dat licht zodanige risico’s, dat 24uursbegeleiding nodig is. De verzekeringsartsen hebben overtuigend onderbouwd dat er geen aanleiding is om de voorgaande medische beoordelingen in het kader van de Wajong te herzien. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig.
4.2.3.
In wat appellante heeft aangevoerd wordt tevens geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van arbeidsondersteuning op grond van de Wajong in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015:
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
Artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015:
De jonggehandicapte heeft op aanvraag recht op arbeidsondersteuning […] indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.

Voetnoten

1.CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.