ECLI:NL:CRVB:2024:1643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/3149 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om appellant per 25 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat appellant betwist. Hij stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom appellant niet meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de medische beoordeling te twijfelen en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij per 25 oktober 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat de weigering van het Uwv in stand blijft en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/3149 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2023, 22/2084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 25 oktober 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.S. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024
.Appellant is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als taxichauffeur voor 25,29 uur per week. Op 28 oktober 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een auto-ongeval. Nadat appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. Deze arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 september 2021 geweigerd appellant met ingang van 25 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De door appellant aangehaalde uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [1] leidt niet tot een ander oordeel, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde had. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 25 oktober 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de behandelmotivatie van appellant geen rol heeft gehad in het bepalen van de belastbaarheid. De rechtbank heeft deze toelichting voldoende geacht. Er bestond geen aanleiding om aan te nemen dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische belastbaarheid van appellant of met zijn lichamelijke klachten. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant meer beperkingen ervaart dan aangenomen in de FML, heeft voor de rechtbank niet tot twijfel geleid. Over de gebruikte medicatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom dit niet leidt tot aanvullende beperkingen. De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking, heeft de rechtbank voldoende geacht. Verder heeft de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Triage kunnen volgen. Over de overige in beroep overgelegde medische informatie heeft de rechtbank geconcludeerd dat deze van ruim na de datum in geding is. Deze informatie heeft daarom niet tot twijfel over de medische beoordeling per 25 oktober 2021 geleid. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de toelichtingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de geschiktheid van de functies begrijpelijk zijn. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat appellant niet voldoet aan het in de functies vereiste opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom appellant gezien zijn gevolgde en behaalde opleidingen aan dit niveau voldoet. Dit betekent dat het Uwv volgens de rechtbank terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per 25 oktober 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellant heeft PTSS en als gevolg hiervan slaapproblemen en vermoeidheid, zoals blijkt uit de informatie van de psycholoog en psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de psychiater maken een totaal andere gevolgtrekking ten aanzien van de ernst van de psychische klachten. Volgens de psychiater zijn de klachten ernstig, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een discrepantie tussen de objectiveerbaarheid en de geclaimde klachten. De stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de behandelmotivatie van appellant geen rol heeft gehad in het bepalen van zijn belastbaarheid, kan appellant niet volgen. Verder is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen neurologische oorzaak, maar appellant is wederom doorgestuurd voor nader neurologisch onderzoek. Spanningsklachten zijn daarnaast niet afwijkend bij het postcommotioneel syndroom. Ook hadden meer beperkingen voor zijn lichamelijke klachten aangenomen moeten worden. De pijnklachten zijn onder meer te verklaren vanuit een kanaalvernauwing in de nek. Appellant gebruikte daarnaast een grote hoeveelheid Tramadol. Hij ervoer ’s ochtends nog sufheidsklachten. Tot slot heeft appellant ook een rapport van de psycholoog van HSK van 27 november 2023 en een verslag van zijn behandeling bij Psytrec van 8 maart 2024 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2, worden onderschreven. De Raad volstaat met een verwijzing daarnaar en voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat zijn psychische klachten aanleiding hadden moeten geven voor het aannemen van een urenbeperking. Nog los van de vraag wat appellant met deze grond kan bereiken, gelet op de omvang van zijn maatmaninkomen, is niet gebleken dat uit de in hoger beroep overgelegde informatie volgt dat zijn klachten (en beperkingen) op de in geding zijnde datum ernstiger waren dan waar het Uwv van is uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de informatie van HSK inzichtelijk gemotiveerd dat al bekend was dat appellant al meer dan twee jaar, en dus in 2021, kampte met stemmingsklachten. Omdat de depressieve klachten twee jaar na datum in geding nog altijd als ‘matig’ geclassificeerd werden, vormen deze geen aanleiding om met terugwerkende kracht per datum in geding meer beperkingen aan te nemen. Over de informatie van Psytrec heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast voldoende gemotiveerd overwogen dat hieruit geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Het Uwv kan hierin worden gevolgd. Het feit dat appellant, zoals ter zitting is gebleken, per 14 augustus 2023 – kennelijk op grond van de inmiddels ontwikkelde psychische klachten – in aanmerking is gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet maakt dit oordeel niet anders.
4.4.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.