ECLI:NL:CRVB:2024:1642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 26 juli 2021 door het Uwv is stopgezet op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Meys, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn beperkingen, en dat er geen noodzaak is voor een urenbeperking of het benoemen van een deskundige. De Raad heeft de verzoeken van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde.