ECLI:NL:CRVB:2024:1642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/3137 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 26 juli 2021 door het Uwv is stopgezet op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Meys, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn beperkingen, en dat er geen noodzaak is voor een urenbeperking of het benoemen van een deskundige. De Raad heeft de verzoeken van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3137 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2023, 21/3060 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 26 juli 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.J.L. Gijsen, kantoorgenoot van mr. Meys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bedrijfsleider voor 34,83 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 maart 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 23 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 mei 2021 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 26 juli 2021 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 6 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat wat appellant heeft aangevoerd geen reden is om het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De brief van de KNO-arts over de operatie in april 2020 geeft verder geen informatie over de beperkingen op de datum in geding en uit de hoorzitting blijkt dat er na deze operatie geen controles of ingrepen meer aan het oor hebben plaatsgevonden. Dat door de KNO-arts in 2016 werd vastgesteld dat sprake is van ernstige tinnitus is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling betrokken. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant wat betreft de tinnitus heeft onderschat. Zij kan bovendien gevolgd worden in haar standpunt en motivering dat er in een optimale werkomgeving geen aanleiding is om een urenbeperking op te nemen. Wat betreft de knieproblemen heeft de rechtbank overwogen dat de medische stukken van de orthopedisch chirurg en arts-assistent door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn betrokken bij de beoordeling. In de FML zijn hiervoor, inzichtelijk gemotiveerd, beperkingen aangenomen. Wat betreft de psychische situatie van appellant heeft de rechtbank overwogen dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd en dat zij daarbij alle aanwezige stukken heeft betrokken. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige psychiatrische problematiek waarvoor appellant behandelingen heeft moeten ondergaan rondom de datum in geding. Dat appellant sinds april 2023 psychische behandelingen ondergaat en het Uwv vanaf die datum een urenbeperking heeft aangenomen waardoor appellant op dit moment meer arbeidsongeschikt wordt geacht, betekent niet dat daaruit ook volgt dat anderhalf jaar eerder al een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te houden. Ook is niet gebleken dat de maatmanomvang en referteperiode onjuist zijn. Het Uwv heeft daarom terecht de WIAuitkering van appellant per 26 juli 2021 beëindigd. Vanwege een schending van de redelijke termijn heeft de rechtbank appellant een schadevergoeding toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd. Er is daarnaast geen nader onderzoek verricht naar de psychische klachten als gevolg van de tinnitus. Verder zijn de beperkingen onderschat. Er hadden meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 moeten worden aangenomen vanwege de tinnitus, een beperking op item 5.9 (afwisseling van houding) en een urenbeperking. Tot slot zijn de functies niet geschikt, gelet op de beperkingen van appellant. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom gehoorbescherming in het geval van appellant geschikt zou zijn. Subsidiair heeft appellant verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.3.
De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht vanwege de knieklachten, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 september 2021 gemotiveerd overwogen dat een hernieuwd lichamelijk onderzoek in bezwaar geen toegevoegde waarde had, omdat er geen wezenlijke verandering van de klachten van de knie is geweest en gelet op de reeds bekende medische gegevens en de in de primaire fase al aangenomen beperkingen voor de knie- en enkelklachten. Bovendien hebben geen nieuwe onderzoeken of behandeling plaatsgevonden in de tussentijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.
4.4.
Appellant kan daarnaast niet worden gevolgd in zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat in mei 2021 – anders dan in april 2020 – geen sprake was van een (geplande) operatieve ingreep. Er is daarom een FML opgesteld. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking op ‘horen’ aangenomen met de verduidelijking dat appellant adequaat deel kan nemen aan een één-op-één gesprek, maar wanneer meerdere mensen tegelijk spreken hij ze niet meer verstaat. Het is aannemelijk dat appellant zich gedurende enige tijd kan concentreren om een gesprek goed te volgen, maar dat het veel energie kost wanneer dit een vereiste is voor de functie en dit het grootste deel van een dag noodzakelijk is. Dergelijke functies zijn daarom niet passend. Daarnaast wordt een beperking aangenomen op geluidsbelasting om verdere schade aan het gehoor te voorkomen. Verder dienen externe auditieve prikkels te worden beperkt, zoals sprekende mensen op de achtergrond in bijvoorbeeld een kantoortuin of rumoer van machines. Een volledige geluidsarme omgeving is echter niet noodzakelijk, aangezien in de thuissituatie geen aanpassingen zijn gedaan om alle mogelijke externe geluiden te beperken en tijdens de hoorzitting was het ondanks enkele achtergrondgeluiden toch mogelijk om adequaat het gesprek te kunnen voeren. De Raad volgt de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische belemmering bestaat om de telefoon aan de rechter (goede) zijde rechterzijde te plaatsen, waarbij appellant eventueel gebruik kan maken van een hulpmiddel zoals een handsfree telefoon. Functies waarbij telefonische contacten een wezenlijk deel van de functie betreffen zijn beperkt, wegens de beperkingen van het gehoor en communicatie. Verder heeft appellant moeite met het horen van hoge tonen, zodat in een potentieel gevaarlijk situatie alarmsignalen niet alleen auditief, maar ook visueel moeten worden aangegeven. Hoewel invoelbaar is dat de ziekte van zijn stiefvader voor toegenomen stress zorgt, is er geen aanleiding om aan te nemen dat rond de datum in geding sprake was van ernstige psychiatrische problematiek, noch had appellant hier behandeling voor gezocht. Rekening houdend met de reeds aangenomen beperkingen, die toezien op fysiek lichtere werkzaamheden welke weinig stresserend zijn in een rustige werkomgeving en waarbij rekening wordt gehouden met de gehoorklachten, is er geen reden om bijkomend een urenbeperking aan te nemen. Dat appellant meer vermoeid is na een familie-uitje, maakt dit niet anders, omdat aannemelijk is dat de omstandigheden dan niet optimaal zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook inzichtelijk gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg en KNO-arts niet leidt tot een ander standpunt, omdat deze informatie geen wezenlijk ander beeld schetst van de medische situatie per datum in geding. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad [1] van 8 juli 2020, waarin wel een urenbeperking werd aangenomen, treft tot slot geen doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover overwogen dat het gegeven dat in een bepaalde situatie met vergelijkbare medische problematiek een beperking in de duurbelastbaarheid is aangenomen, niet automatisch betekent dat dit in het individuele geval bij appellant ook moet worden aangenomen. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.5.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De grond van appellant dat onvoldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn, slaagt niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn. Daarbij acht de Raad van belang dat appellant uit medisch oogpunt niet beperkt is voor alle externe auditieve prikkels of het voeren van één-op-één gesprekken, zodat het niet noodzakelijk is om in volledige stilte te werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft per functie toegelicht waarom deze de belastbaarheid van de appellant niet overschrijdt, waarbij informatie van de arbeidskundig analist is betrokken. Over de functie ‘productiemedewerker industrie (SBC-code 111180)’ heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat volgens de arbeidskundig analist de sfeer op de werkplek rustig is, omdat dit noodzakelijk is in verband met de concentratie en accuratesse waarmee moet worden gewerkt. De tafels zijn visueel afgescheiden van andere groepen. Zo is er alleen zicht op de collega links en de collega rechts van de functionaris. De collega tegenover is niet goed te zien vanwege de bakjes met materialen. Als een collega mogelijk even blijft staan praten met de functionaris dan betreft dat een één-op-één gesprek en dat behoort tot de mogelijkheden. Een gesprek tussen twee andere collega’s is een hele andere situatie en andere belasting dan sprekende mensen in een kantoortuin. Appellant hoeft niet actief deel te nemen aan een gesprek tussen collega’s en hij hoeft zich dan ook niet in te spannen om te luisteren. Ook wat betreft de overige beperkingen heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk gemotiveerd waarom deze functie geschikt is. Over de functie ‘administratief medewerker (SBC-code 315133)’ heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat er twee werkruimtes zijn. In de scanruimte zijn twee werkplekken, maar wordt vaak alleen gewerkt. De andere ruimte wordt gedeeld met collega’s van het klantcontactcentrum, maar deze zitten op ruime afstand. De werkplek is vrij afgezonderd. De tafels staan opgesteld in een groepje van vier, maar door gebruik van ruifjes en kasten erg afgebakend. Daarnaast zijn de collega’s ook niet altijd tegelijk aanwezig. Er is verder geen sprake van afleiding door auditieve prikkels in de directe omgeving. Over de functie ‘medewerker tandtechniek (SBC-code 264050)’ heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat auditieve prikkels aanwezig zijn die veroorzaakt worden door gereedschap, maar dat geen sprake is van harde geluiden. Het geluid dat dergelijk gereedschap maakt, gaat om hogere tonen. Bovendien stelt de werkgever otoplastieken beschikbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat als appellant het geluid al hoort, hij gebruik kan maken van gehoorbescherming. Er bestaat geen contra-indicatie voor het dragen hiervan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Er is daarmee geen grond voor toekenning van de in beroep en in hoger beroep gevraagde schadevergoeding zodat die zal worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 8 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1409.