ECLI:NL:CRVB:2020:1409
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 66,74%. Appellant had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Hij kampte met diverse medische klachten, waaronder tinnitus, slaapapneu en chronische bronchitis. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was voor arbeid met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv had appellant een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en medische informatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen objectieve medische grondslag was voor de stelling van appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.