ECLI:NL:CRVB:2024:1639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor passende functies
In deze zaak staat de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 27 maart 2020 centraal. Appellante, die zich op 24 februari 2019 ziek meldde met fysieke en psychische klachten, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering te beëindigen. Het Uwv stelde dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.