In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten. De aanvraag, die op 24 november 2022 werd ingediend, betrof een bedrag van € 407,20. Een tweede aanvraag op 3 januari 2023, voor een bedrag van € 481,27, omvatte extra kosten van € 74,07. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft de eerste aanvraag afgewezen op 10 januari 2023, omdat appellant voldoende draagkracht had om deze kosten zelf te betalen. Appellant heeft tegen deze afwijzing geen bezwaar gemaakt. De tweede aanvraag werd ook afgewezen, maar het college heeft later aangegeven dat het de afwijzing van de extra kosten niet langer wilde handhaven. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 heeft het college verklaard dat het appellant alsnog een bedrag van € 74,07 aan bijzondere bijstand wil verlenen, zonder een nieuwe berekening te maken. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep slaagt, omdat het college de draagkracht van appellant niet correct heeft berekend. De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 juli 2023 is vernietigd, en het college is verplicht om de bijzondere bijstand voor tandartskosten tot een bedrag van € 74,07 te verlenen. Appellant krijgt het griffierecht terugbetaald.