ECLI:NL:CRVB:2024:1619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/2609 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eerdere functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 11 juli 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een ZW-uitkering ontving, stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de hem voorgehouden functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn toegenomen beperkingen, geschikt was voor ten minste één van de eerder geduide functies in het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb). De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellant geschikt was voor de functies productiemedewerker industrie en administratief ondersteunend medewerker, ondanks de door appellant aangevoerde medische beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/2609 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2023, 22/6016 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 11 juli 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om de hem voorgehouden drie functies die in het kader van de EZWb zijn geduid, te vervullen zodat hij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Amghar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Amghar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als orderpicker voor gemiddeld 37,52 uur per week. Hij heeft zich met ingang van 27 april 2019 ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant een ZWuitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen geschikt is voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) waarmee hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 24 april 2020, gehandhaafd in bezwaar, is de ZW-uitkering per 28 mei 2020 beëindigd.
1.2.
Terwijl appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich met ingang van 26 juli 2021 opnieuw ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten waarna hem een ZW-uitkering is toegekend. Vervolgens heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van 7 december 2021 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant toegenomen beperkingen heeft en daarom is aangewezen op arbeid waarbij de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2021 in acht wordt genomen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 24 december 2021 geconcludeerd dat appellant ook met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen uit deze FML geschikt kan worden geacht voor (tenminste één van) de eerder bij de EZWb geduide functies. Desondanks is de betaling van de ZW-uitkering bij vergissing voortgezet.
1.3.
Op 7 juni 2022 heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur onderzocht in het kader van een EZWb. In het rapport van 23 juni 2022 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat hij is aangewezen op arbeid met inachtneming van de mogelijkheden als vastgesteld in de FML van 23 juni 2022. Volgens de verzekeringsarts is bij appellant geen sprake van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Naast de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 7 december 2021 heeft de verzekeringsarts appellant aanvullend beperkt geacht op verhoogd persoonlijk risico vanwege het gebruik van medicatie en hurken en knielen. Uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige standaard "Duurbelastbaarheid in Arbeid", is er geen medische indicatie voor het aannemen van een urenbeperking.
1.4.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 30 juni 2022 geconcludeerd dat appellant met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als genoemd in de FML van 23 juni 2022 geschikt is voor tenminste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk die van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
1.5.
In het aanvullend rapport van 4 juli 2022 heeft de verzekeringsarts op basis van het arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant per 11 juli 2022 geschikt kan worden geacht voor (één van) de geduide functies, bijvoorbeeld wikkelaar (nieuw en revisie).
1.6.
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 11 juli 2022 beëindigd.
1.7.
Bij besluit van 3 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2022 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant geschikt is voor ten minste één van de eerdere geduide functies, namelijk die van productiemedewerker industrie (samenstellen van
producten) (SBC-code 111180) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het onderzoek is zorgvuldig geweest. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het gestelde in het bezwaarschrift en op medische informatie, afkomstig van de behandelend sector. De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en navolgbaar de voor appellant vastgestelde belastbaarheid gemotiveerd. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook inzichtelijk gemotiveerd dat appellant geschikt is voor het eigen werk, te weten alle in het kader van de EZWb geselecteerde functies. In het rapport van 21 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het bijzonder gemotiveerd dat appellant geschikt is voor de functie van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). In het rapport van 28 april 2023 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep specifiek ingegaan op de geschiktheid van de functie wikkelaar (SBC-code 267053) en de functie van assemblagemedewerker (SBC-code 267071). De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant geschikt moet worden geacht voor de in het kader van de EZWb, per 28 mei 2020, geselecteerde functies. Omdat het Uwv de geschiktheid van appellant voor tenminste drie van de eerder bij de EZWb geselecteerde functies eerst in beroep deugdelijk heeft gemotiveerd, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep ongegrond verklaard met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant kan door zijn medische beperkingen de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies op de datum in geding niet verrichten. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake is van een toename van de medische beperkingen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 30 juni 2022 geconcludeerd dat appellant nog maar geschikt geacht kan worden voor twee van de eerder geselecteerde functies, te weten productiemedewerker (SBCcode 111180) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). De overige functies zijn door de arbeidsdeskundige verworpen. Het onderzoek van de arbeidsdeskundige is niet beperkt gebleven tot de beoordeling of één functie geschikt is. De arbeidsdeskundige heeft het CBBS in zijn geheel geraadpleegd en volgens appellant op die manier gekeken of alle eerder geselecteerde functies nog passend waren. Daarmee is niet voldaan aan het gewijzigde beoordelingskader zoals opgenomen in de uitspraak van 23 december 2022 [1] , omdat appellant niet geschikt is voor ten minste drie van de eerder bij de EZWb geselecteerde functies. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant geschikt heeft geacht voor de functies wikkelaar en monteur printplaten is onjuist en in strijd met het standpunt van de arbeidsdeskundige. Een arbeidsdeskundige is bij uitstek de persoon om aan de hand van een gewijzigde FML te beoordelen welke functies nog geschikt zijn. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend en zonder nadere onderbouwing ten onrechte meer gewicht toegekend aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.1.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. Uit deze uitspraak volgt dat een hersteldverklaring van een ZW-uitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1) van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2) op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die de functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.1.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op één of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies. De beoordeling van de geschiktheid voor de oorspronkelijke functies kan in eerste instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid voor die functies. Indien en voor zover de door een betrokkene aangevoerde bezwaar- of beroepsgronden daartoe aanleiding geven zal het Uwv in een voorkomend geval ook moeten beoordelen en motiveren dat de functies op de datum in geding ook in arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor de betrokkene. Het gaat er dan om of betrokkene op de datum in geding voldoet aan de opleidings- of ervaringseisen van de functie zoals die ten tijde van de EZWb in het CBBS waren opgenomen.
4.2.
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 23 juni 2022 vastgesteld dat bij appellant toegenomen beperkingen bestaan en dat vanwege deze toename bezien moet worden of de eerder, in het kader van de EZWb per 28 mei 2020 geduide functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) nog geschikt zijn. Deze beoordeling kan, zoals is neergelegd in de uitspraak van 23 december 2022 en opgenomen in 4.1.3, in eerste instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid van die functies. Met de rechtbank wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de rapporten van 21 oktober 2022 en van 28 april 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat, ook in het licht van de toegenomen beperkingen, de eerder geduide functies in medisch opzicht nog altijd geschikt zijn voor appellant. Uit de uitspraak van 23 december 2022 blijkt dat daarbij niet van belang is of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Appellant heeft eerst ter zitting aangevoerd dat er meer beperkingen zijn toegenomen dan verhoogd persoonlijk risico en het knielen en hurken, waardoor de eerder geduide functies niet geschikt zijn. Deze beroepsgrond wordt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Deze beroepsgrond is in een zodanig laat stadium van de procedure aangevoerd dat het Uwv hier niet meer adequaat op heeft kunnen reageren, terwijl niet is gebleken dat deze beroepsgrond niet eerder had kunnen worden aangevoerd.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover in hoger beroep aangevochten, worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.