ECLI:NL:CRVB:2024:1615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/2816 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant is op 27 oktober 2021 door het Uwv als 52,13% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering per 7 februari 2023. Appellant betwist deze beoordeling en stelt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft geen recht op vergoeding van proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2816 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 augustus 2023, 22/3435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat appellant op de datum in geding, 27 oktober 2021, 52,13% arbeidsongeschikt is en dat hij met ingang van 7 februari 2023, na afloop van de loongerelateerde periode, in aanmerking komt voor een WGAloonaanvullingsuitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,13%. Volgens appellant is het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig geweest en heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht met ingang van 27 oktober 2021 52,13% arbeidsongeschikt heeft geacht en zijn loonaanvullingsuitkering met ingang van 7 februari 2023 terecht op deze mate van arbeidsongeschiktheid heeft gebaseerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift met aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn zoon [naam] en bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff-Eggink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround medewerker voor gemiddeld 31,88 uur per week. Hij heeft zich op 26 maart 2019 ziekgemeld met cardiale klachten. Er was tevens sprake van nek- en schouderklachten, longproblematiek, diabetes mellitus type 2 en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 23 maart 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%, omdat appellant op dat moment geen benutbare mogelijkheden had tot het verrichten van arbeid vanwege een ziekenhuisopname en intensieve therapie. Op 26 april 2021 heeft appellant een myocardinfarct doorgemaakt.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een primaire arts en een arbeidsdeskundige. De primaire arts heeft appellant op 27 oktober 2021 op het spreekuur gezien. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2021, geldig vanaf 27 oktober 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 24,71%. Het Uwv heeft bij besluit van 28 december 2021 de WIA-uitkering van appellant, na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering, per 7 februari 2023 beëindigd, omdat hij met ingang van 27 oktober 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een nader onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 april 2022 geconstateerd dat appellant meer beperkingen heeft dan door de primaire arts was aangenomen en heeft deze beperkingen neergelegd in een FML van dezelfde datum. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze nieuwe FML vastgesteld dat drie van de vijf eerder geduide functies niet geschikt zijn voor appellant en aanvullende functies geduid. Op basis hiervan bedraagt de mate van arbeidsongeschikt van appellant 52,13%. Het Uwv heeft appellant in kennis gesteld van zijn voornemen het primaire besluit te wijzigen. Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd en geconcludeerd dat met de FML van 14 april 2022 de medische beperkingen van appellant juist zijn weergegeven. Bij besluit van 31 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 oktober 2021 vastgesteld op 52,13% en appellant met ingang van 7 februari 2023 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het door appellant betaalde griffierecht.
2.1.
Voor zover in hoger beroep van belang, heeft de rechtbank het volgende overwogen. Zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase heeft appellant geen fysiek spreekuurcontact gehad met een verzekeringsarts. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd omdat appellant tijdens de procedure in beroep op 23 september 2022 alsnog tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien en aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank heeft in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding gezien het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het door appellant betaalde griffierecht.
2.2.
De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 27 oktober 2021, in de verzekeringsgeneeskundige rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van appellant heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Appellant wordt daarom in staat geacht op de datum in geding arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid, zoals verwoord in de gewijzigde FML van 14 april 2022.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit ook op een toereikende arbeidskundige grondslag. De beroepsgrond van appellant dat de functie van administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) niet geschikt is omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is, slaagt volgens de rechtbank niet. De rechtbank acht het aannemelijk dat appellant voor deze functie de Nederlands taal voldoende beheerst. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat voor deze functie slechts een zeer basale kennis van de Nederlandse taal nodig is. Appellant heeft niet met feiten en omstandigheden onderbouwd dat hij zelfs deze basale kennis niet bezit. Wat betreft de functie assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) heeft de rechtbank vastgesteld dat voor deze functie geen specifieke taaleisen worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellant in staat worden geacht beide functies te vervullen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.1.
Appellant handhaaft zijn standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant is het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de besluitvorming met het spreekuurcontact van 23 september 2022 niet hersteld. Daarbij acht hij van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 23 september 2022 zich retrospectief een oordeel moest vormen over de medische belastbaarheid van appellant per 27 oktober 2021, een jaar eerder. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuurcontact van 23 september 2022 geen volwaardig medisch onderzoek verricht. Volgens appellant duurde het spreekuurcontact slechts 10 minuten, heeft geen psychisch onderzoek plaatsgevonden en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen fysiek onderzoek verricht omdat dit volgens hem al op 27 oktober 2021 op voldoende wijze was uitgevoerd. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat dat fysiek onderzoek is uitgevoerd door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Volgens appellant voldoet het onderzoek niet aan de eisen die de Raad heeft gesteld in zijn uitspraak van 23 juni 2021. [1]
3.1.2.
Appellant heeft ook zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Met betrekking tot de hartklachten heeft appellant herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een sterkere urenbeperking had moeten aannemen. Hij heeft er daarbij op gewezen dat uit informatie van zijn cardioloog blijkt dat sprake is van een licht verminderde pompfunctie van het hart. Uit de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid blijkt dat een verminderde pompfunctie van het hart een aandoening is waarbij sprake is van een tekort aan energie omdat het organisme onvoldoende energie opneemt of niet voldoende in staat is de beschikbare energie efficiënt te gebruiken. Appellant heeft bovendien diabetes mellitus type 2, longproblematiek (COPD) en psychische klachten, waardoor hij moeite heeft met inslapen en doorslapen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant ten onrechte in staat geacht maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Appellant heeft in een en ander aanleiding gezien de Raad te verzoeken om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ten slotte acht appellant zich meer beperkt op de beoordelingspunten reiken en frequent reiken tijdens het werk.
3.1.3.
Appellant heeft ook zijn arbeidskundige gronden tegen het bestreden besluit gehandhaafd. Hij acht zich niet in staat de functie administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) te vervullen omdat hij de Nederlandse taal zeer beperkt beheerst. Hij heeft daarbij gewezen op vaste rechtspraak van de Raad, waarbij is geoordeeld dat onder de fictie van artikel 9, aanhef en a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) alleen functies met opleidingsniveau 1 worden begrepen, terwijl de functie van administratief medewerker (document scannen) opleidingsniveau 2 kent.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 januari 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 januari 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 27 oktober 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Medische beoordeling

Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het door de rechtbank geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld met het fysieke spreekuurcontact van 23 september 2022. Het enkele feit dat dit verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden bijna een jaar na de datum in geding, 27 oktober 2021, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. De door appellant ter zitting aangehaalde uitspraak van de Raad van 31 mei 2023 [2] leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was sprake van een retrospectief oordeel ruim drie jaar na de datum in geding en was sprake van een aanzienlijk zwaardere inschatting van de medische toestand ná de datum in geding.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en kennisgenomen van de beschikbare informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van cardioloog B.E. Colkesen van 7 december 2021 en cardioloog A.C. Zomer van 2 maart 2022. Hieruit blijkt dat in Turkije microvasculair lijden is geconstateerd. Tijdens het spreekuur van 23 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ziektehistorie met appellant doorgenomen en hem zowel lichamelijk als psychisch geobserveerd. In de rapporten van 23 september 2022 en 7 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een lichamelijk onderzoek achterwege is gebleven omdat de primaire arts op 27 oktober 2021 een adequaat lichamelijk onderzoek heeft verricht en appellant tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven dat er sinds 27 oktober 2021 geen significante veranderingen in zijn medische toestand zijn opgetreden. Dat het onderzoek op 23 september 2022 slechts tien minuten zou hebben geduurd blijkt overigens niet uit het rapport van dezelfde datum en wordt in het rapport van 7 januari 2024 ook nadrukkelijk ontkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De onderzoeksactiviteiten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
Medisch inhoudelijke beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 januari 2024 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking in verband met de hartklachten in combinatie met de overige aandoeningen (diabetes en slaapproblemen). Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de cardiale situatie van appellant niet leidt tot een significant energieverlies en dat de inspanning gerelateerde klachten geen verband houden met een hartfalen. De cardioloog heeft een licht verminderde pompfunctie gemeten en er is geen ischemie (zuurstofgebrek), ook niet bij inspanning. Ook de beroepsgrond dat in verband met de verminderde pompfunctie van het hart een beperking had moeten worden aangenomen ten aanzien van de beoordelingspunten reiken (4.7) en frequent reiken tijdens het werk (4.8) slaagt niet. Deze beoordelingspunten zien op situaties waarin een bewegingsbeperking is vastgesteld. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat sprake is van een bewegingsbeperking.
4.5.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de voor hem vastgestelde FML, in medisch opzicht geschikt wordt geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven.
4.7.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de eisen die in de functie administratief medewerker (document scannen) worden gesteld, aan de eenvoudige schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene in Nederland of in het buitenland basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het benodigde niveau van de Nederlandse taal in genoemde functie zeer beperkt is. Appellant was op de beoordelingsdatum al 20 jaar in Nederland. Blijkens zijn aanvraagformulier WIA heeft appellant in Turkije een opleiding op universitair niveau genoten. Hij heeft in Nederland een jaar gewerkt als allround medewerker bij zijn ex-werkgever. Hij beschikt over rijbewijs B.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten in hoger beroep. Dit betekent dat de toekenning van de WGAloonaanvullingsuitkering per 7 maart 2023, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 27 oktober 2021 is vastgesteld op 52,13%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:1491.
2.CRvB 31 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1024.