ECLI:NL:CRVB:2024:1614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
20/163 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft eerder op 26 april 2022 en 26 oktober 2023 tussenuitspaken gedaan waarin gebreken in het bestreden besluit van het Uwv zijn geconstateerd. Het Uwv heeft op 26 januari 2024 een gewijzigd besluit genomen ter uitvoering van deze tussenuitspaken, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 55 tot 65%. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met dit gewijzigde besluit de gebreken heeft hersteld, maar dat het niet volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft de Raad het beroep tegen het oorspronkelijke besluit van 19 juli 2018 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.937,50, en moet het Uwv het griffierecht van € 177,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.E. Fortuin, met E.X.R. Yi als griffier.

Uitspraak

20/163 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2019, 18/4503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 26 april 2022 een tussenuitspraak gedaan. [1] Op 26 oktober 2023 heeft de Raad opnieuw een tussenuitspraak gedaan. [2]
Ter uitvoering van de tussenuitspraak van 26 oktober 2023 heeft het Uwv op 26 januari 2024 een gewijzigde besluit genomen.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn verwijst de Raad naar de tussenuitspraken van 26 april 2022 en 26 oktober 2023.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak van 26 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 juni 2022 een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Hierin zijn aanvullende beperkingen opgenomen in verband met het medicijngebruik van appellant op de items 1.2 (beperkt voor het verdelen van de aandacht), 1.9.9 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) en 2.12.5 (geen leidinggevende aspecten). De verzekeringsarts heeft verder aanleiding gezien om de beperkingen op de items 3.1 (hitte), 3.2 (koude), 3.3 (tocht), 6.1 (niet ’s nachts werken) en 6.4 (geen ploegendienst) uit de FML te verwijderen en nader gemotiveerd waarom geen beperking is aangenomen op de items 1.9.7 (veelvuldige deadlines en productiepieken), 1.9.8 (hoog handelingstempo) en 2.8 (omgaan met conflicten). Op basis van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 11 juli 2015 vastgesteld op 32,30%. Hiermee is appellant per 12 juli 2014 onveranderd 25 tot 35% arbeidsongeschikt.
3. In de tussenuitspraak van 26 oktober 2023 heeft de Raad overwogen dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij aanvullend beperkt moet worden geacht op de items 1.9.7, 1.9.8 en 2.8. Over het vervallen van de beperkingen op de items 3.1, 3.2, 3.3, 6.1 en 6.4 heeft de Raad overwogen dat gelet op de omstandigheden van het geval en het stadium waarin de procedure zich bevindt een dergelijke wijziging van de FML ten nadele van appellant thans niet meer is geoorloofd. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit daarom nog steeds niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag en heeft het Uwv opgedragen het gebrek te herstellen, in die zin dat het Uwv de FML zal moeten aanpassen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen en vervolgens zal moeten bezien wat deze aanpassing betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 juli 2015.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak van 26 oktober 2023 heeft het Uwv op 26 januari
2024 een gewijzigd besluit genomen en de WAO-uitkering van appellant per 12 juli 2015 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Hieraan liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 21 november 2023 aangepast en de beperkingen op de items 3.1, 3.2, 3.3, 6.1 en 6.4 weer toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond daarvan een van de geduide functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 juli 2015 op basis van de resterende functies berekend op 63,4%. Verder heeft het Uwv in het gewijzigde besluit de kosten van bezwaar ten bedrage van € 1.248,- aan appellant vergoed.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Met het besluit van 26 januari 2024 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraken gegeven opdracht en heeft het Uwv de door de Raad geconstateerde gebreken in het besluit van 19 juli 2018 (bestreden besluit) hersteld. Omdat het Uwv in hoger beroep een gewijzigd besluit heeft genomen, zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond worden verklaard en dit besluit worden vernietigd.
5.2.
Met het besluit van 26 januari 2024 wordt niet geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Dat betekent dat het hoger beroep, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede betrekking heeft op dit nieuwe besluit.
5.3.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze te geven op het gewijzigd besluit van 26 januari 2024. De Raad stelt vast dat het Uwv met dit besluit op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraken. Dat betekent dat het beroep tegen dit besluit ongegrond zal worden verklaard.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 3.937,50 voor verleende rechtsbijstand
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de Raad en 0,5 punt voor een zienswijze na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 875,-).
7. Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juli 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2024 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 177,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:962.
2.CRvB 26 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2539.