ECLI:NL:CRVB:2024:1613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van een strafbeschikking en procesbelang bij intrekking van uitkeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek tot herziening van een strafbeschikking in het kader van de intrekking en terugvordering van een WW- en ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had in 2017 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar na een onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat zij onterecht uitkeringen had ontvangen. Het Uwv had de WW-uitkering ingetrokken en een bedrag van meer dan € 27.000,- aan onverschuldigd betaalde uitkeringen teruggevorderd. Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat zij geen procesbelang meer had, omdat de resterende schulden door het Uwv waren kwijtgescholden. De Raad oordeelde dat appellante geen financieel belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit. Bovendien werd het standpunt van appellante dat haar procesbelang lag in een mogelijk verzoek om herziening van de strafbeschikking niet gevolgd. De Raad benadrukte dat de officier van justitie bij de beoordeling van een verzoek om herziening een eigen afweging maakt en niet gebonden is aan bestuursrechtelijke oordelen. De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang meer had en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.