ECLI:NL:CRVB:2024:1611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren op [geboortedatum] 2002. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er geen zorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden omdat er geen fysiek onderzoek was verricht.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische informatie had verzameld om tot de conclusie te komen dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
De Raad concludeerde dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.