ECLI:NL:CRVB:2024:1611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23/116 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren op [geboortedatum] 2002. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er geen zorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden omdat er geen fysiek onderzoek was verricht.

De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische informatie had verzameld om tot de conclusie te komen dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.

De Raad concludeerde dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/116 WAJONG
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2022, 22/1554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 september 2023 heeft mr. S. Aarsman, kantoorgenoot van mr. Vlieger, zich als gemachtigde gesteld.
Appellant heeft nadere gronden ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Namens appellant is mr. S. Aarsman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 25 januari 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat hij lichamelijke en psychische klachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de Kinderkliniek en van GGD Flevoland. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 30 april 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 2 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, waarin het standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is, wordt onderschreven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft appellant op een fysiek spreekuur psychisch onderzocht. Ook is informatie bij de huisarts opgevraagd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd en was aanwezig bij de telefonische hoorzitting. Zij heeft toegelicht dat er geen lichamelijk onderzoek is verricht, omdat zij informatie heeft opgevraagd en verkregen van de behandelend reumatoloog en de behandelend cardioloog van de Hartkliniek. Appellant heeft niet concreet gemaakt wat de meerwaarde zou zijn geweest van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf. Ook is niet gebleken dat er nog onzekerheden waren over de precieze beperkingen van appellant. Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in het standpunt dat hij geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen omdat hij is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis. Ook is niet gebleken dat bij appellant slechts een geringe kans op behandeling bestaat. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is conform de medische informatie uitgegaan van angst- en vermijdingsproblematiek met agorafobie en chronische pijnklachten die hun grondslag vinden in fybromyalgie, maar ook in de psychische problemen van appellant. Appellant staat op de wachtlijst voor een psychiatrisch behandeltraject bij de GGZ en is voor de lichamelijke klachten verwezen naar de fysiotherapeut. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet uitgegaan van een verstandelijke beperking bij appellant omdat dit niet officieel is vastgesteld, maar ook als wel sprake is van een verstandelijke beperking dan betekent dit niet dat appellant geen arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft conform het stappenplan en zonder tegenstrijdigheden uiteengezet waarom verbetering van de arbeidsbeperkingen (nog) niet is uitgesloten. Ondanks de lichamelijke klachten is appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep belastbaar voor fysiek licht werk. De pijnklachten vormen geen belemmering voor het ontwikkelen van arbeidsvermogen. Wat de psychische klachten betreft moet eerst het effect van het behandeltraject bij de GGZ worden afgewacht. Medicatie, cognitieve gedragstherapie en exposure kunnen binnen een half jaar tot een jaar tijd leiden tot een reductie van de angsten van appellant. Hierdoor kunnen zijn functionele mogelijkheden verbeteren. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat de psychische problemen van appellant momenteel ook in stand worden gehouden door zijn omgeving. Ook op dat vlak is verbetering mogelijk. Wel zal appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege zijn verleden altijd kwetsbaar blijven. Hij blijft beperkt voor conflicthantering en zal niet kunnen werken in grote groepen. Hier kan bij het verrichten van een taak echter rekening mee worden gehouden. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen omdat zij niet twijfelt aan de beoordeling van het Uwv.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek omdat geen fysiek onderzoek is verricht in de bezwaarfase. Omdat er meerdere medische gronden zijn aangedragen had het Uwv fysiek onderzoek moeten verrichten, ook al was er veel medische informatie aanwezig in het dossier. Appellant heeft daarbij, evenals in beroep, verwezen naar de uitspraak van de Raad [1] . Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd hoe appellant arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Het Uwv heeft ten onrechte niet in kaart gebracht welke medische behandelingen gevolgd moeten worden om op die wijze arbeidsmogelijkheden te (kunnen) ontwikkelen en op welke wijze dit invloed heeft op de beperkingen van appellant.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedatum] 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [2] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [3] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [4] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [5]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat hij in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum in geding niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen, tot het zijne.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Het verzoek van appellant hiertoe wordt daarom afgewezen.
4.7.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op [geboortedatum] 2020 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
Griffier is verhinderd te ondertekenen

Voetnoten

1.CRvB 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:974.
2.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.