ECLI:NL:CRVB:2024:1607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/3168 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de AOW-gerechtigde leeftijd en korting op AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de toekenning van zijn AOW-pensioen. Appellant had in april 2021 een AOW-pensioen aangevraagd en stelde dat hij op een andere geboortedatum was geboren dan de Svb had vastgesteld. De Svb had een korting van 60% op het AOW-pensioen toegepast vanwege dertig niet-verzekerde jaren. De Raad oordeelde dat de Svb terecht de AOW-gerechtigde leeftijd had vastgesteld op basis van de geboortedatum die appellant zelf had opgegeven en dat er geen authentieke stukken waren overgelegd die zijn standpunt ondersteunden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant heeft geen bewijs geleverd dat de Svb de periode van verzekering onjuist had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de beslissing van de Svb om het AOW-pensioen met korting toe te kennen in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3168 AOW
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2023, 23/1748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Op het AOW-pensioen van appellant is terecht een korting toegepast van 60%. Verder is niet gebleken dat de Svb bij het vaststellen van de AOW-gerechtigde leeftijd is uitgegaan van een onjuiste geboortedatum. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 27 juni 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft in april 2021 een AOW [1] -pensioen aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij op [geboortedatum 1] 1955 is geboren en van 1979 tot in 1988 in Nederland heeft gewoond en bij verschillende bedrijven heeft gewerkt. Met ingang van 1 mei 1988 is aan appellant een uitkering op grond van de WAO [2] toegekend. Op 15 juli 1988 is appellant met behoud van zijn WAO-uitkering teruggekeerd naar Marokko.
1.2.
De Svb heeft met een besluit van 18 oktober 2021 aan appellant vanaf 1 november 2021 een AOW-pensioen toegekend. Op het AOW-pensioen is een korting toegepast van 60% vanwege dertig niet verzekerde jaren. Vastgesteld is dat appellant alleen voor de AOW verzekerd is geweest in de periode vanaf 1 januari 1980 tot en met 31 december 1999. In het dossier zitten geen stukken waaruit blijkt van wonen of werken in Nederland voor 1 januari 1980. Per 1 januari 2000 is appellant gelet op KB746 [3] niet meer verzekerd. Met een besluit van 27 mei 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft de Svb de periode waarover appellant verzekerd was voor de AOW juist vastgesteld op 1 januari 1980 tot 1 januari 2000 en dus terecht een AOW-pensioen aan appellant toegekend gebaseerd op 40% van het maximale AOW-pensioen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De Svb heeft onderzocht over welke tijdvakken appellant verzekerd kan worden geacht en die tijdvakken vastgesteld. Appellant heeft in (beroep en) hoger beroep geen verdere gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de Svb voor appellant het aantal verzekerde jaren onjuist heeft vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft nog betoogd dat de Svb bij het vaststellen van de AOW-gerechtigde leeftijd ten onrechte de geboortedatum [geboortedatum 1] 1955 heeft gehanteerd. Volgens appellant had dat [geboortedatum 2] 1955 moeten zijn. Dit betoog slaagt niet. Het is vaste rechtspraak [4] dat – kort gezegd – bij de beoordeling van de juistheid van de geboortedatum wordt uitgegaan van de geboortedatum zoals opgegeven bij vestiging in Nederland, tenzij uit authentieke stukken van vóór de vestiging in Nederland blijkt van een andere geboortedatum. Appellant is bij de Svb bekend als geboren op [geboortedatum 1] 1955, welke datum ook op zijn aanvraag is vermeld en correspondeert met zijn registratiegegevens van het GAK. Ter verificatie van de door hem gestelde andere geboortedatum is appellant verzocht een kopie van de originele geboorteakte in het Arabisch over te leggen. Dat heeft appellant nagelaten. De wel door appellant overgelegde stukken dateren van 2022 en zijn onvoldoende voor het oordeel dat de Svb van een andere geboortedatum had moeten uitgaan. Mocht appellant het niet eens zijn met de besluitvorming rondom de beëindiging van zijn WAO-uitkering met ingang van 1 mei 2021. dan moet hij zich hiervoor wenden tot het UWV.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit om per 1 november 2021 een AOW-pensioen toe te kennen met een korting van 60% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20230, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.Besluit uitbreiding en beperking kring volksverzekeringen 1999.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1877.