ECLI:NL:CRVB:2024:1606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/3041 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens gebrek aan verzekering en verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1955, had op 10 juni 2021 een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend, waarbij hij stelde dat hij van 1971 tot 1976 in Amsterdam had gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs is dat de appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de genoemde periode. De aanvraag werd afgewezen op 21 april 2022, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard op 27 oktober 2022. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.

Tijdens de zitting op 27 juni 2024 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat hij wel degelijk in Nederland heeft gewerkt. De Svb had echter geen bewijs kunnen vinden dat de appellant in de bevolkingsregisters of andere relevante registers voorkwam. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW, en bevestigde de eerdere uitspraak. Hierdoor blijft de afwijzing van de AOW-aanvraag in stand, en heeft de appellant geen recht op een AOW-pensioen. Tevens werd bepaald dat de appellant geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

23/3041 AOW
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 september 2023, 22/5881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft appellant geen AOW-pensioen toegekend, omdat hij niet verzekerd is geweest. De Raad is het met de Svb en de rechtbank eens dat niet kan worden vastgesteld dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De afwijzing van de aanvraag om AOW blijft daarom in stand.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft hij nog nadere stukken ingediend. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 10 juni 2021 heeft appellant, geboren op [geboortedatum 1] 1955, een AOW-pensioen [1] aangevraagd. Appellant heeft daarbij verklaard dat hij van 1971 tot 1976 in Amsterdam heeft gewoond en in die periode bij een aantal bedrijven in Amsterdam heeft gewerkt.
1.2.
De Svb heeft onderzoek verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland in de gestelde periode. Met een besluit van 21 april 2022 is de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. Volgens de Svb kan niet worden vastgesteld dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Het hiertegen gemaakte bezwaar is met een besluit van 27 oktober 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel in Nederland heeft gewerkt vanaf 1971 tot 1976 bij verschillende werkgevers.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is of appellant in het tijdvak van 1971 tot 1976 verzekerd is geweest voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellant in die periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.2.
De Svb heeft bij het onderzoek naar de vraag of appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt gebruikgemaakt van de door appellant verstrekte informatie. Gedurende dit onderzoek heeft de gemeente Amsterdam aangegeven dat appellant niet voorkomt in het bevolkingsregister. Ook komt appellant niet voor in het schakelregister. Bij Pensioenfonds Horeca & Catering, Bedrijfspensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie en Pensioenfonds PME is appellant ook niet bekend.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat wel een verzekerde periode moet worden aangenomen. Deze stukken hebben betrekking op
[naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1952. Ook heeft appellant een door hemzelf afgelegde verklaring over de concordantie van zijn naam en zijn geboortedatum met de naam en geboortedatum van [naam] overgelegd. Namens de Svb is ter zitting toegelicht dat aan deze stukken niet de door appellant gewenste waarde kan worden gehecht, reeds omdat niet kan worden aangenomen dat [naam] en appellant dezelfde persoon zijn. De Raad is het eens met dit standpunt van de Svb. Uit de door appellant ingebrachte verklaring blijkt op geen enkele manier een verband tussen appellant en [naam] . Aan deze verklaring liggen ook geen objectief verifieerbare gegevens ten grondslag. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op een AOW-pensioen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Voetnoten

1.Algemene ouderdomswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3410.