ECLI:NL:CRVB:2024:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
22/1892 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) van appellante per 9 juli 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten de ZW-uitkering te beëindigen, omdat appellante geschikt wordt geacht voor de geselecteerde functies, ondanks haar aangevoerde beperkingen. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante, zelfs met extra beperkingen, in staat is om de functies uit te oefenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

22/1892 ZW
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 mei 2022, 21/5908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) van appellante per 9 juli 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante kon zij toen door haar medische beperkingen op het gebied van zitten, staan en lopen niet de bij de eerstejaars ZWbeoordeling (EZWb) geselecteerde functies verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Het onderzoek is ter zitting geschorst, om het Uwv in de gelegenheid te stellen vragen te beantwoorden.
Op 18 januari 2024 heeft het Uwv deze vragen beantwoord. Appellante heeft hierop bij brief van 24 februari 2024 gereageerd.
Naar aanleiding van deze nadere reacties heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 20 juni 2024. De zaak is opnieuw behandeld op een zitting. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft gewerkt als schoonmaakster. Vanaf 26 juni 2019 ontving zij een ZWuitkering. Bij een toetsing belastbaarheid tweede ziektejaar (TBV2-toetsing) hebben een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 16 november 2021 de ZW-uitkering van appellante per 17 december 2021 beëindigd omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante kon volgens het Uwv niet meer haar laatste werk als schoonmaakster doen, maar zij kon wel diverse andere functies verrichten.
1.2.
Het Uwv heeft appellante per 17 december 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 21 april 2021 ziekgemeld met toegenomen knieklachten. Op 5 juli 2021 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante aanvullend beperkt geacht op lang achtereen zitten. Ook met deze extra beperking heeft de verzekeringsarts appellante per 9 juli 2021 geschikt geacht voor in ieder geval een van de in het kader van de TVB2-toetsing geselecteerde functies. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juli 2021 de ZW-uitkering van appellante per 9 juli 2021 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante per 9 juli 2021 geschikt geacht voor de bij de TBV2-toetsing geselecteerde functies textielproductenmaker, inpakker en medewerker tuinbouw.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij slecht slaapt en dat haar energiehuishouding daardoor sterk is verminderd. Zij is bovendien meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen, vooral als het gaat om langdurig zitten en om staan en lopen. Daarmee heeft zij grote moeite. Tot slot is zij niet in staat de door de verzekeringsarts genoemde functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.4.
Het toetsingskader zoals weergegeven in 4.2 en 4.3 geldt ook in de onderhavige zaak, waarbij sprake is van een nieuwe ziekmelding na een beëindiging van de ZW-uitkering op grond van een TVB2-beoordeling. [2]
Beoordeling van de gronden
4.5.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 9 juli 2021 heeft beëindigd, omdat zij geschikt is tot het verrichten van haar arbeid.
4.6.
Ten opzichte van de TBV2-toetsing hebben de verzekeringsartsen één extra beperking aangenomen, namelijk op lang achtereen zitten, omdat appellante moeite heeft met opstaan na lang zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat voor meer beperkingen geen reden is. Appellante heeft haar standpunt, dat zij per datum in geding meer beperkingen had, ook in hoger beroep niet onderbouwd. De enkele stelling van appellante dat zij slecht slaapt, minder energie heeft en meer beperkt is, is onvoldoende om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen dan het Uwv heeft gedaan.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in geen van de in 1.3 genoemde functies langer dan een half uur achtereen wordt gezeten. Dat blijkt uit de resultaten functiebeoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat appellante met de beperking op lang achteren zitten, nog steeds in staat is om deze functies te verrichten.
4.8.
Eerst tijdens de zitting van 8 december 2023 heeft appellante nader toegelicht dat de functies niet geschikt voor haar zijn vanwege een overschrijding van haar belastbaarheid op lopen en staan. Appellante kan volgens de verzekeringsartsen ongeveer vier uur per dag lopen en staan.
4.9.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 december 2023 vastgesteld dat onder twee sbc-codes vallende functies, in totaal 4,17 respectievelijk 4,23 en 4,28 uur wordt gelopen en gestaan en in de overige functies minder dan vier uur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 januari 2024 uiteengezet dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn, omdat deze overschrijdingen marginaal zijn en appellante niet maximaal vier uur, maar ongeveer vier uur per dag kan lopen en staan. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie. In reactie hierop heeft appellante gesteld dat met een overschrijding van 23 minuten en van bijna een half uur geen sprake is van marginale overschrijdingen. Deze reactie berust op een onjuiste lezing van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Met 4,23 en 4,28 uur wordt bedoeld een overschrijding van 0,23 respectievelijk 0,28 keer 60 minuten. Dat is 13,8 minuten respectievelijk 16,8 minuten. Dat blijkt uit de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemaakte berekening van het aantal minuten, dat in die functies wordt gestaan en gelopen. Het Uwv mocht dan ook terecht concluderen dat de drie bij de TBV2-toetsing geselecteerde functies voor appellante nog steeds passend zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 9 juli 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van 30 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:600.