ECLI:NL:CRVB:2024:1568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 15 november 2023, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 juli 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. D. Gürses, en het Uwv door mr. G.J. Sjoer. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms, omdat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.